Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 11 juli 2014, nr. 14/00449, ECLI:NL:HR:2014:1671.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 2015 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest, ECLI:NL:HR:2014:1671, dat op 11 juli 2014 was gewezen. Het verzoek tot herziening werd ingediend door de belanghebbende, die meende dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven voor herziening. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigt. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden bevatte die onder artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vallen. Hierdoor kon het verzoek niet leiden tot herziening van het eerdere arrest.
De Hoge Raad heeft het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk verklaard, met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak werd gedaan door vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren J. Wortel en M.E. van Hilten. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, waarbij ook de waarnemend griffier F. Treuren aanwezig was. Deze uitspraak benadrukt het belang van de vereisten voor ontvankelijkheid van herzieningsverzoeken in het bestuurs- en belastingrecht.