Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
17 maart 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, gewezen op 7 juli 2014. De verdachte, geboren in 1991, heeft geen middelen van cassatie laten indienen door een raadsman binnen de wettelijk gestelde termijn. Dit is in strijd met artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat vereist dat een schriftuur met middelen van cassatie tijdig wordt ingediend. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte niet aan deze vereiste heeft voldaan. Hierdoor kan de verdachte niet in het beroep worden ontvangen. De Hoge Raad heeft op 17 maart 2015 het arrest gewezen, waarin de verdachte niet-ontvankelijk is verklaard in het beroep. Dit arrest is uitgesproken door de vice-president A.J.A. van Dorst, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, tijdens een openbare terechtzitting.