ECLI:NL:HR:2015:3010

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 oktober 2015
Publicatiedatum
8 oktober 2015
Zaaknummer
14/05303
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van Nederlands of Turks recht bij boedelscheiding na echtscheiding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 oktober 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de toepassing van het Nederlands of Turks recht bij de boedelscheiding na echtscheiding. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had beroep ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 22 juli 2014. De man, verweerder in cassatie, verzocht om niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep, terwijl de vrouw verzocht om haar ontvankelijk te verklaren.

De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Haarlem en het gerechtshof Amsterdam, die relevant zijn voor het verloop van het geding. De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekte tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep, waarop de advocaat van de vrouw heeft gereageerd. De Hoge Raad heeft de klachten die in het middel zijn aangevoerd, niet gegrond verklaard. Dit betekent dat de klachten niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen verdere motivering nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de vrouw verworpen, waarmee de beschikking van het hof van 22 juli 2014 in stand blijft. Deze uitspraak heeft implicaties voor de toepassing van het internationaal privaatrecht in huwelijksvermogensrechtelijke geschillen, en benadrukt de noodzaak van duidelijke rechtsvragen in cassatieprocedures.

Uitspraak

9 oktober 2015
Eerste Kamer
14/05303
LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende op een geheim adres,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. M.A.M. Wagemakers,
t e g e n
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak 179548/FA RK 11-878 en 185333/FA RK 11-3160 van de rechtbank Haarlem van 15 november 2011 en 1 mei 2012;
b. de beschikkingen in de zaak 200.110.814/01 van het gerechtshof Amsterdam van 8 januari 2013 en 22 juli 2014.
De beschikking van het hof van 22 juli 2014 is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof van 22 juli 2014 heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld.
Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het beroep niet-ontvankelijk te verklaren althans te verwerpen.
De vrouw heeft verzocht haar ontvankelijk te verklaren in haar cassatieberoep.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep.
De advocaat van de vrouw heeft bij brief van 24 juni 2015 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
9 oktober 2015.