Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Slotsom
4.Beslissing
13 oktober 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 oktober 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende profijtontneming en schuldwitwassen. De betrokkene was eerder door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld voor het verwerven en voorhanden hebben van geldbedragen en personenauto's, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig waren. Het Hof had geoordeeld dat de partner van de betrokkene zich schuldig had gemaakt aan medeplichtigheid aan hennepteelt door het leveren van kweekbenodigdheden aan hennepkwekerijen. Het Hof concludeerde dat de betrokkene financieel voordeel had genoten uit het bewezenverklaarde schuldwitwassen en andere strafbare feiten, en stelde het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag dat was berekend op basis van de winst van het bedrijf van de partner.
De Hoge Raad oordeelde echter dat de enkele vaststelling dat de betrokkene, die zelf geen inkomsten had, profiteerde van de inkomsten van haar partner niet voldoende was om te concluderen dat zij daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel had verkregen. Het oordeel van het Hof was niet zonder meer begrijpelijk en de motivering was ontoereikend. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij het vaststellen van wederrechtelijk verkregen voordeel en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren voor de conclusies die in dergelijke ontnemingsprocedures worden getrokken. De zaak illustreert ook de complexiteit van het strafrechtelijke proces rondom profijtontneming en de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van rechtsbescherming voor betrokkenen.