ECLI:NL:HR:2015:3203

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 november 2015
Publicatiedatum
3 november 2015
Zaaknummer
14/05651
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van schadevergoedingsmaatregel bij schuldigverklaring zonder strafoplegging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 november 2015 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was schuldig bevonden aan het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van andermans eigendom op 19 mei 2011, maar er werd geen straf of maatregel opgelegd. In plaats daarvan werd een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ten behoeve van het slachtoffer, ter hoogte van € 2.970,90, vermeerderd met wettelijke rente. De verdachte stelde dat de oplegging van deze schadevergoedingsmaatregel in strijd was met artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, omdat hij was veroordeeld zonder dat er een straf was opgelegd. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de wetgever bij de wijziging van artikel 36f, eerste lid, niet de bedoeling had om het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel te beperken tot gevallen waarin een straf werd opgelegd. De Hoge Raad concludeert dat artikel 36f, eerste lid, moet worden gelezen alsof de woorden 'tot een straf' daarin niet voorkomen. Hierdoor is het mogelijk om een schadevergoedingsmaatregel op te leggen, zelfs als er geen straf is opgelegd. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.

Uitspraak

3 november 2015
Strafkamer
nr. S 14/05651
DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 4 november 2014, nummer 21/006750-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr heeft opgelegd.
2.2.
Bij het bestreden arrest is de verdachte veroordeeld ter zake van het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van enig goed dat geheel of ten dele aan een ander of anderen toebehoort, begaan op of omstreeks 19 mei 2011. Daarbij is, met aanhaling van art. 9a Sr, bepaald dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd, is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot het bedrag van € 2.970,90 te vermeerderen met de wettelijke rente en is, met aanhaling van art. 36f Sr, de schadevergoedingsmaatregel opgelegd ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] tot het bedrag van € 2.970,90 te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.3.
Het middel berust op de opvatting dat de tekst van art. 36f, eerste lid, Sr zoals deze bepaling luidt sinds 1 januari 2014, zich verzet tegen de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel indien de verdachte - zoals in dit geval - op de voet van art. 9a Sr wordt veroordeeld zonder oplegging van straf en voorts dat ingevolge art. 1, tweede lid, Sr deze voor de verdachte meest gunstige bepaling moet worden toegepast.
2.4.1.
Bij de Wet van 23 december 1992 tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten, Stb. 1993, 29 is in het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel ingevoerd bij een nieuw art. 36f, dat voor zover hier van belang luidde als volgt:
"1. Bij een rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld, kan hem de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer (...).
2. (...)
3. De maatregel kan te zamen met straffen en andere maatregelen worden opgelegd.
(...)"
De memorie van toelichting bij het ontwerp van deze bepaling houdt onder meer het volgende in:
"3.1. Het wetsvoorstel stelt voor de schadevergoedingsverplichting op te nemen in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Deze maatregel bestaat uit de betaling van een som gelds door de veroordeelde aan de staat ten behoeve van het slachtoffer. Zij kan worden opgelegd indien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade. De schadevergoedingsmaatregel kan tezamen met straffen en andere maatregelen worden opgelegd."
(Kamerstukken II, 1989/90, 21 345, nr. 3, p. 17).
en voorts:
"Het eerste lid van dit artikel omschrijft de schadevergoedingsmaatregel als de betaling van een som gelds door de veroordeelde aan de staat ten behoeve van het slachtoffer. (...)
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat de maatregel tezamen met straffen en andere maatregelen kan worden opgelegd. De schadevergoedingsmaatregel kan dus ook zelfstandig worden opgelegd."
(Kamerstukken II, 1989/90, 21 345, nr. 3, p. 29).
2.4.2.
Bij de Wet van 7 juli 2006 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten (Wet OM-afdoening), Stb. 2006, 330 is artikel 36f Sr als volgt gewijzigd, voor zover hier van belang:
"Artikel 36f wordt als volgt gewijzigd:
1. De eerste zin van het eerste lid komt te luiden: Aan degene die bij rechterlijke uitspraak wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld dan wel jegens wie een strafbeschikking wordt uitgevaardigd, kan de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer.
2. (...)"
2.4.3.
Ten tijde van het bewezenverklaarde luidde art. 36f, eerste lid, Sr - voor zover hier van belang - als resultaat van de hiervoor vermelde wetswijzigingen als volgt:
"Aan degene die bij rechterlijke uitspraak wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld (...), kan de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer (...)"
2.4.4.
Het derde lid van art. 36f Sr is sinds de invoering ervan bij de onder 2.4.1 genoemde wet nimmer gewijzigd.
2.5.1.
Bij de wet van 26 juni 2013 tot aanpassing van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof in verband met de introductie van de mogelijkheid conservatoir beslag op te leggen op het vermogen van de verdachte ten behoeve van het slachtoffer, is art. 36f Sr als volgt gewijzigd:
"Artikel 36f wordt als volgt gewijzigd:
3. In het eerste lid wordt na «veroordeeld» ingevoegd: tot een straf of aan wie bij rechterlijke uitspraak een maatregel of een last als bedoeld in artikel 37 wordt opgelegd,
4. (...)"
2.5.2.
Als gevolg van de onder 2.5.1 bedoelde wetswijziging, in werking getreden op 1 januari 2014, luidt art. 36f, eerste lid, Sr - voor zover hier van belang - thans als volgt:
"Aan degene die bij rechterlijke uitspraak wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld tot een straf of aan wie bij rechterlijke uitspraak een maatregel of een last als bedoeld in artikel 37 wordt opgelegd, (...), kan de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer (...)"
2.5.3.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de onder 2.5.1 bedoelde wetswijziging houdt onder meer het volgende in:
"Artikel II, Onderdeel B
De wijziging in het eerste lid bevat een technische wijziging. De rechter kan een schadevergoedingsmaatregel en een straf opleggen. Gebleken is dat de Hoge Raad reeds enkele malen heeft overwogen dat de bewoordingen van het bestaande artikel 36f, eerste lid, niet toelaten dat aan een verdachte die door de rechter van alle rechtsvervolging wordt ontslagen (bij voorbeeld omdat hij volledig ontoerekeningsvatbaar is verklaard en met een last op grond van artikel 37 Sr in een psychiatrisch ziekenhuis wordt opgenomen) een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd. Het betreft hier Hoge Raad 12 oktober 2004, NS 2004/389, en Hoge Raad 25 januari 2005, NS 2005/51. Hetzelfde geldt als de verdachte niet tot gevangenisstraf wordt veroordeeld, maar wel de maatregel tbs met dwangverpleging kan worden opgelegd. (...)
Het voorgaande laat onverlet dat bij bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit de door de benadeelde partij ingediende (civiele) vordering wel kan worden toegewezen. Knelpunt daarbij is dat in deze gevallen de benadeelde partij zelf voor de tenuitvoerlegging van de toegewezen eis moet zorgen. Als naast de toewijzing van de vordering ook een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd, neemt het CJIB de inning van de vordering over. Ik acht het wenselijk dat in de wet duidelijkheid wordt verschaft over de uitleg van de term van «veroordeeld» in dit artikel, opdat de voorziening van de inning door het CJIB voor de benadeelde partij wordt opengesteld."
(Kamerstukken II, 2011/12, 33 295, nr. 3, p. 12).
De memorie van antwoord aan de Eerste Kamer houdt onder meer het volgende in:
"Opleggen schadevergoedingsmaatregel
De leden van de fractie van de SP hebben onder verwijzing naar een drietal arresten van de Hoge Raad terecht opgemerkt dat naar geldend recht geen schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd als de dader ontoerekeningsvatbaar is en daarom van alle rechtsvervolging wordt ontslagen. Het is onwenselijk dat de strafrechter dan geen schadevergoedingsmaatregel kan opleggen. Zo'n maatregel moet kunnen worden opgelegd, wanneer de dader civielrechtelijk aansprakelijk is. In een civiele zaak staat ontoerekeningsvatbaarheid namelijk niet aan aansprakelijkheid in de weg. In het wetsvoorstel is daarom voorgesteld artikel 36f Sr zo aan te passen dat ook een schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd als de dader van alle rechtsvervolging wordt ontslagen wegens niet strafbaarheid."
(Kamerstukken I, 2012/13, 33 295, C, p. 4
-5).
2.5.4.
Ingevolge de tot 1 januari 2014 geldende tekst van art. 36f, eerste lid, Sr zoals weergegeven onder 2.4.1 respectievelijk 2.4.3 ("wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld") in verbinding met art. 36f, derde lid, Sr, kan de schadevergoedingsmaatregel ook worden opgelegd in geval een verdachte wordt veroordeeld zonder oplegging van straf.
Blijkens de onder 2.5.3 weergegeven wetsgeschiedenis strekt de onder 2.5.1 weergegeven "technische wijziging" tot uitbreiding van het toepassingsbereik van art. 36f Sr in het belang van het slachtoffer, zulks door oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ook mogelijk te maken indien de verdachte van alle rechtsvervolging wordt ontslagen wegens - kort gezegd - ontoerekeningsvatbaarheid. Daartoe zijn aan art. 36f, eerste lid, Sr toegevoegd de woorden "of aan wie bij rechterlijke uitspraak een maatregel of een last als bedoeld in artikel 37 wordt opgelegd".
De wetsgeschiedenis biedt geen enkel aanknopingspunt voor de opvatting die in het middel besloten ligt dat de wetswijziging tevens strekt tot beperking van het toepassingsbereik van art. 36f Sr tot die gevallen van veroordeling van de verdachte waarbij straf wordt opgelegd.
2.5.5.
Gelet op het voorgaande moet worden aangenomen dat de wetgever bij de desbetreffende wetswijziging geenszins de bedoeling had voortaan het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel niet meer mogelijk te maken in het geval de verdachte op de voet van art. 9a Sr wordt veroordeeld zonder oplegging van straf, en dat de - in de wetsgeschiedenis ook niet nader toegelichte - invoeging in art. 36f, eerste lid, Sr na het woord "veroordeeld" van de woorden "tot een straf", op een kennelijke vergissing berust.
Art. 36f, eerste lid, Sr moet dus worden gelezen alsof de woorden "tot een straf" daarin niet voorkomen.
2.5.6.
Het middel, dat uitgaat van een andere opvatting, faalt.

3.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 november 2015.