Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede en het derde middel
4.Slotsom
5.Beslissing
3 november 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 november 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 24 oktober 2013. De verdachte, geboren in 1988, had beroep in cassatie ingesteld tegen een bij verstek gewezen arrest. De advocaat van de verdachte, mr. P.H.L.M. Souren, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, specifiek wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot vermindering daarvan. De Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan om doelmatigheidsredenen en heeft de gevangenisstraf verminderd van veertig weken naar vijfendertig weken.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Dit was het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de verdachte terecht waren voorgesteld op de gronden die in de conclusie van de Advocaat-Generaal zijn vermeld. De Hoge Raad heeft geen grond gevonden om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, maar heeft wel de duur van de gevangenisstraf aangepast.
De beslissing van de Hoge Raad houdt in dat de bestreden uitspraak wordt vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.