ECLI:NL:HR:2015:3218

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 november 2015
Publicatiedatum
3 november 2015
Zaaknummer
14/01511
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over medeplegen van diefstal van elektriciteit en de bewijsvoering

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarin de verdachte is veroordeeld voor medeplegen van diefstal van elektriciteit en het telen van hennep. De Hoge Raad behandelt de bewijsklacht van de verdachte, die stelt dat de bewezenverklaring van het medeplegen niet kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen. De verdachte, geboren in 1962, heeft samen met anderen op 6 mei 2010 in Alkmaar een hennepkwekerij opgezet en elektriciteit gestolen van Liander N.V. De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de beslissingen over de bewezenverklaring van het medeplegen en de strafoplegging. De Hoge Raad oordeelt dat de bewezenverklaring van het medeplegen niet zonder meer kan worden afgeleid uit de bewijsmiddelen, en dat de rechter in zijn bewijsvoering moet motiveren dat er sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. De Hoge Raad vernietigt het bestreden arrest voor wat betreft de beslissingen over het medeplegen en de strafoplegging, en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling. Het beroep wordt voor het overige verworpen.

Uitspraak

Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 21 augustus 2013, nummer 23/002665-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde en de strafoplegging en in zoverre tot terugwijzing naar het Gerechtshof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op 6 mei 2010 te Alkmaar, tezamen en vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft geteeld, in een pand aan de [a-straat] , perceelnummer [001] , en hoeveelheid van ongeveer 445 stuks hennepplanten.
2. hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 6 mei 2010 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen elektriciteit, toebehorende aan Liander N.V., waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) het weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van verbreking."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal PL10AL 2010044754-6 van 29 november 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina's 004-008].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten:
Op 6 mei 2010 zijn wij binnengetreden in bedrijfspand aan perceel [a-straat] [001] te [plaats] . Wij troffen in de loods van het bedrijfspand een compleet ingerichte hennepkwekerij aan met 445 hennepplanten. De ruimte in de loods was ingericht als professionele hennepplantage, welke was gevestigd in een houten constructie, die was onderverdeeld in twee etages. Deze constructie was gelijkend aan een constructie welke verbalisanten eerder hadden gezien in een pand te [plaats] . De verdachte van dit feit was [betrokkene 1] .
2. Een proces-verbaal PL10AL 2010044754-5 van 22 juni 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [doorgenummerde pagina's 15-16].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 22 juni 2010 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van verdachte:
Ik wilde er (het hof begrijpt: in het pand [a-straat] [001] te [plaats] ) mijn bedrijf beginnen. Ik had een paar klusjes gedaan voor iemand. Deze persoon wilde ook in het pand. Hij stelde voor om plantjes te zetten in het pand, om twee verdiepingen te bouwen. Ik heb de hokken in elkaar getimmerd. Nadat ik het gebouwd had en klaar was met timmeren, werd er een roldeur geplaatst. Het waren rolluiken.
Ik wil wel vertellen wie de plantage heeft opgezet. Dit was rooie [betrokkene 1] . Mocht het fout gaan met de plantage dan zou hij, [betrokkene 1] , voor een advocaat en de proceskosten zorgen. Hij heeft in januari 2010 nog 500 euro gestort. Ik zat op dat moment vast. Verder heb ik nooit geld gestort gekregen. Ik kreeg wekelijks een bedrag. [betrokkene 1] betaalde ook aan [betrokkene 2] (het hof begrijpt: de verhuurder van het pand [a-straat] [001] te Alkmaar).
3. Een proces-verbaal PL10AL 2010044754-3 van 2 juni 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [doorgenummerde pagina's 9 en 10].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 2 juni 2010 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Ik ben de eigenaar van het pand aan de [a-straat] [001] te [plaats] . Ik heb het pand verhuurd. De laatste huurder is in januari 2009 in het pand gegaan. Die persoon die er in ging zou een timmerbedrijf hebben genaamd [A] . Het pand is verhuurd aan [verdachte] , geboren [geboortedatum] -1962. Ik heb het pand leeg verhuurd. De betaling werd elke maand netjes overgemaakt. Eind 2009 zag ik dat er rolluiken waren geplaatst.
4. Een proces-verbaal PL10RO 2010044754-2 van 11 juni 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , forensisch assistent, afdeling forensisch onderzoek [doorgenummerde pagina 20].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van onderzoek narcotica:
Op 18 mei 2010 bood verbalisant [verbalisant 1] mij, namens de chef van de afdeling [plaats] van de regiopolitie Noord-Holland Noord, een zak met daarin drie plantentoppen aan, waarvan verklaard werd dat deze waren inbeslaggenomen na onderzoek in perceel [a-straat] [001] te [plaats] , alwaar een hennepkwekerij was aangetroffen. Verzocht werd de plantentoppen te determineren en onderzoeken op de aanwezigheid van stoffen genoemd in de Opiumwet.
De inhoud van de zak is door mij getest met behulp van test 8 (Duquenois reagent) van de O.V.D. narcotica testset. Dit leverde de blauw/paarse verkleuring op van de in het testbuisje aanwezige vloeistof, een aanwijzing voor de aanwezigheid van TetraHydroCannabinol (THC), zijnde de werkzame stof in cannabisplanten. Gezien het vorenstaande, met in het bijzonder de geur en het uiterlijk van de plantendelen, alsmede de uitslag van de test, concludeer ik dat het onderzochte materiaal hennep is. Hennep of onderdelen daarvan staat genoemd in lijst II van de Opiumwet.
5. Een geschrift, inhoudende een aangifte van [betrokkene 3] namens Liander N.V. met nummer 2010-044754 d.d. 18 mei 2010, in ontvangst genomen op 25 mei 2010 door de verbalisant [verbalisant 1] [doorgenummerde pagina's 22-24].
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever:
Ik, [betrokkene 3] , ben uit hoofde van mijn functie van medewerker bij Liander N.V., afdeling Energiefraude, bevoegd namens Liander N.V. aangifte te doen.
Liander N.V. heeft vanaf 1 januari 2010 met een persoon/bedrijf genaamd Timmerbedrijf [A] een overeenkomst betreffende aansluiting en transport van elektriciteit naar het perceel [a-straat] [001] te Alkmaar.
Op verzoek van [verbalisant 1] te [plaats] (het hof begrijpt: verbalisant [verbalisant 1] ) is op 6 mei 2010 door een fraudespecialist van Liander N.V. een onderzoek ingesteld naar de aansluiting, waaronder de meetinrichting die eigendom is van Liander N.V. en die zich bevond in het perceel [a-straat] [001] te [plaats] .
De fraudespecialist constateerde op 6 mei 2010 verboden handelingen aan de elektriciteitsinstallatie en trof het volgende aan:
De fraudespecialist zag dat de zegels van de hoofdaansluitkast waren verbroken. Hij zag namelijk dat de zegel niet de juiste indruk had. Nadat hij het deksel van de aansluitkast had verwijderd, zag hij dat aan de bovenzijde van de zekeringshouders een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt. Hij zag namelijk een extra aansluiting en dat deze aansluiting buiten de elektriciteitsmeter om liep naar de hennepplantage en deze voorzag van elektriciteit."
2.3.
In zijn arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid en meer in het bijzonder met het oog op gevallen waarin het medeplegen niet bestaat in gezamenlijke uitvoering. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), rust op de rechter de taak om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
2.4.
Aangezien de bewezenverklaring onder 2 voor zover inhoudende dat de verdachte "tezamen en in vereniging met een ander of anderen" elektriciteit heeft weggenomen, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, is de bestreden uitspraak in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.5.
Het middel klaagt daarover terecht.

3.Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 november 2015.