Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 10 juli 2015, nr. 14/06534, ECLI:NL:HR:2015:1857.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 november 2015 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door een belanghebbende, die het arrest van 10 juli 2015 (nr. 14/06534, ECLI:NL:HR:2015:1857) wilde laten herzien. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigt. Dit oordeel is gebaseerd op de constatering dat het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden bevatte die onder artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vallen. Hierdoor kon het verzoek niet leiden tot herziening van het eerdere arrest.
De Hoge Raad heeft het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk verklaard, met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak werd gedaan door vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren J. Wortel en M.E. van Hilten, en in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren. De uitspraak vond plaats in het openbaar, wat gebruikelijk is voor dergelijke rechtszaken.