Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
10 november 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 november 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor het opzettelijk in voorraad hebben van valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, in strijd met artikel 337 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte stelde dat de bewezenverklaring ontoereikend was gemotiveerd, omdat de merken die hij in voorraad had, echt waren en niet vervalst of wederrechtelijk vervaardigd.
De Hoge Raad oordeelde dat ook als de merken echt zijn, er toch sprake kan zijn van valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken indien deze zijn aangebracht op goederen waarvoor zij niet bestemd zijn. Dit betekent dat de opvatting van de verdachte, dat alleen vervalste merken als zodanig kunnen worden aangemerkt, onjuist is. De Hoge Raad bevestigde de eerdere uitspraak van het hof en oordeelde dat de bewezenverklaring voldoende was gemotiveerd op basis van de bevindingen van de controleur van SNB React, die had vastgesteld dat de goederen niet aan de normen van de originele producten voldeden.
De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd opgemerkt dat het tweede middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het geen rechtsvragen opriep die van belang waren voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het arrest werd uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig. De uitspraak benadrukt de strikte handhaving van de wetgeving rondom merkinbreuk en de interpretatie van wat als valse of vervalste merken kan worden aangemerkt.