ECLI:NL:HR:2015:3321

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
17 november 2015
Zaaknummer
13/05080
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over profijtontneming en overschrijding van de redelijke termijn in cassatiefase

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 4 oktober 2013, betreffende een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene, geboren in 1962, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. J. Boksem. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het eerste middel niet tot cassatie kan leiden, omdat het geen nadere motivering behoeft volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO).

Het tweede middel klaagt over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden, aangezien er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Ondanks deze overschrijding, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat dit niet leidt tot cassatie. De compensatie voor de overschrijding van de redelijke termijn kan worden toegepast in de hoofdzaak, die wordt teruggewezen naar het Hof.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken op 17 november 2015 door de vice-president en de raadsheren in aanwezigheid van de waarnemend griffier. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in rechtsprocedures, maar ook dat overschrijding niet altijd leidt tot rechtsgevolgen in de onderhavige zaak.

Uitspraak

17 november 2015
Strafkamer
nr. S 13/05080 P
MD/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 4 oktober 2013, nummer 20/003635-12, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Tot cassatie behoeft dit echter niet te leiden. Ook in de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak, welke in cassatie aanhangig is onder nr. 13/05079, is de redelijke termijn in de cassatiefase overschreden. De compensatie tot welke de overschrijding van de redelijke termijn moet leiden, kan worden toegepast in de hoofdzaak.
3.3.
Gelet hierop is er geen aanleiding om in de onderhavige zaak aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-presiden W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 november 2015.