Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
17 november 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 4 oktober 2013, betreffende een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene, geboren in 1962, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. J. Boksem. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het eerste middel niet tot cassatie kan leiden, omdat het geen nadere motivering behoeft volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO).
Het tweede middel klaagt over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden, aangezien er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Ondanks deze overschrijding, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat dit niet leidt tot cassatie. De compensatie voor de overschrijding van de redelijke termijn kan worden toegepast in de hoofdzaak, die wordt teruggewezen naar het Hof.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken op 17 november 2015 door de vice-president en de raadsheren in aanwezigheid van de waarnemend griffier. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in rechtsprocedures, maar ook dat overschrijding niet altijd leidt tot rechtsgevolgen in de onderhavige zaak.