ECLI:NL:HR:2015:3353

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
24 november 2015
Zaaknummer
14/01716
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van een verdachte die niet-ontvankelijk was verklaard in zijn hoger beroep door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was op 24 januari 2011 bij verstek veroordeeld door de Kantonrechter in de Rechtbank Almelo voor een overtreding van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. Op 18 december 2012 stelde de verdachte hoger beroep in tegen dit vonnis. Het Hof oordeelde dat de verdachte op 26 september 2012 al op de hoogte was van het vonnis, en dat hij te laat hoger beroep had ingesteld, aangezien de wettelijke termijn van veertien dagen was overschreden. De verdachte voerde aan dat hij niet goed begreep waarom hij te laat was en dat hij hulp had gezocht na het ontvangen van de brief waarin hij om het vonnis vroeg.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom de verdachte op de hoogte was van de relevante informatie voor het instellen van hoger beroep. De Hoge Raad herhaalde eerdere jurisprudentie en concludeerde dat het oordeel van het Hof niet zonder meer begrijpelijk was. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van duidelijke communicatie over de kennis van de verdachte met betrekking tot de einduitspraak en de gevolgen daarvan voor het instellen van hoger beroep.

Uitspraak

24 november 2015
Strafkamer
nr. S 14/01716
CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 7 maart 2014, nummer 21/005152-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D. Greven, advocaat te Enschede, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2 Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans op onjuiste gronden, althans ontoereikend gemotiveerd niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
2.2.1.
De verdachte is door de Kantonrechter in de Rechtbank Almelo, zitting houdende te Enschede, op 24 januari 2011 bij verstek veroordeeld ter zake van "overtreding van het bepaalde in artikel 30 lid 4 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen" tot twee weken hechtenis met ontzegging van de bevoegdheid motorijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden. Op 18 december 2012 is door de verdachte hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
2.2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover in cassatie van belang, het volgende in:
"De voorzitter merkt op dat, alvorens de zaak inhoudelijk kan worden behandeld, gekeken dient te worden naar de ontvankelijkheid van verdachte in zijn appel.
De voorzitter merkt op dat het dossier een brief van verdachte bevat waarin hij verzoekt om een kopie van het vonnis dat op 24 januari 2011 is uitgesproken. Deze brief van verdachte is gedateerd 26 september 2011 (de Hoge Raad leest: 2012). Nu verdachte reeds op 26 september 2011 (de Hoge Raad leest: 2012) op de hoogte was van het vonnis, rijst de vraag of het appèl dat op 18 december 2012 is ingesteld wel tijdig is ingesteld.
De advocaat-generaal merkt op - zakelijk weergegeven - als volgt:
Verdachte was bekend met het vonnis. Hij heeft dus te laat hoger beroep ingesteld.
De voorzitter geeft de verdachte het woord teneinde zich uit te laten over de ontvankelijkheid van het hoger beroep.
De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik snap het niet helemaal. Nadat ik de brief had ontvangen ben ik gelijk naar de hulpverlening gegaan. Zij hebben mij geholpen, dus ik snap niet waarom ik te laat hoger beroep heb ingesteld.
De raadsman voert het woord tot verdediging - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik zie geen ontsnapping. Het is duidelijk dat verdachte al veel eerder op de hoogte was, anders had hij ook niet om het vonnis gevraagd. Het enige dat ik kan doen is aan de advocaat-generaal vragen om gratie."
2.2.3.
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en daartoe het volgende overwogen:
"Ontvankelijkheid van het hoger beroep.
Uit de brief van verdachte, gedateerd 26 september 2012, blijkt dat verdachte toen op de hoogte was van de uitspraak van de zitting van 24 januari 2011. Verdachte kon volgens de wet gedurende veertien dagen na op de hoogte te zijn van de uitspraak daartegen hoger beroep instellen. Het hoger beroep is echter pas na het verstrijken van die termijn ingesteld. Daarom zal verdachte niet ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.
Het Hof acht geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de termijnoverschrijding verontschuldigbaar maken."
2.2.4.
Voormelde brief van de verdachte van 26 september 2012 houdt het volgende in:
"CVOM
(...)
[plaats], 26 september 2012
Geachte heer/mevrouw,
Middels dit schrijven wil ik een kopie opvragen van het vonnis wat op 24-01-2011 is uitgesproken. Betreft parketnummer 9624319210, inzake [verdachte] geboren [...] - [...] -1978.
Wilt u de kopieën opsturen naar mijn adres?
[a-straat 1] , [plaats]
Met vriendelijke groet,
[verdachte] ."
2.3.
Ingevolge art. 408, tweede lid, Sv moet de verdachte binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid voordoet waaruit voortvloeit dat de einduitspraak hem bekend is, hoger beroep instellen tegen het vonnis. Van een "omstandigheid waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is" is sprake als de verdachte op de hoogte wordt gesteld van datgene wat voor hem van belang is voor de besluitvorming ten aanzien van het instellen van hoger beroep (vgl. HR 3 mei 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC9722, NJ 1994/578).
2.4.
Kennelijk heeft het Hof uit de brief van de verdachte van 26 september 2012 afgeleid dat de verdachte uiterlijk op die datum over voldoende informatie beschikte als bedoeld in het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 3 mei 1994.
Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, aangezien uit de in genoemde brief vermelde gegevens niet kan volgen dat de verdachte toen reeds op de hoogte was van datgene wat voor hem van belang was voor de besluitvorming ten aanzien van het instellen van hoger beroep, zoals de aard of zwaarte van de bij het vonnis opgelegde straf(fen) of maatregel(en).
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 november 2015.