Ten aanzien van de bewezenverklaring heeft het Hof voorts het volgende overwogen:
"De raadsman heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
(...)
b. De (onbekend gebleven) persoon werd aangehouden omdat hij geweigerd had te voldoen aan het bevel (van de burgemeester) gezichtsbedekkende kleding af te doen. Aangezien de burgemeester niet bevoegd was een dergelijk bevel te geven - hetgeen in andere strafzaken heeft geleid tot vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging - was de aanhouding van de (onbekend gebleven) persoon onrechtmatig en derhalve niet gebaseerd op een wettelijk voorschrift, zoals overeenkomstig artikel 184 Sr aan de verdachte is tenlastegelegd.
(...)
Ad b.
De voor de beoordeling van het verweer relevante bepalingen van de Wet openbare manifestaties (WOM) luiden als volgt:
Paragraaf II. Bepalingen voor openbare plaatsen
Artikel 2
De bij of krachtens de bepalingen uit deze paragraaf aan overheidsorganen gegeven bevoegdheden tot beperking van het recht (...) tot vergadering en betoging, kunnen slechts worden aangewend ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en er bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Artikel 4
1. De gemeenteraad stelt bij verordening regels vast met betrekking tot de gevallen waarin voor vergaderingen en betogingen op openbare plaatsen een voorafgaande kennisgeving is vereist.
2. De verordening voorziet tenminste in:
a. de regels betreffende de gevallen waarin een schriftelijke kennisgeving wordt vereist van degene die voornemens is een vergadering of betoging te houden;
b. de regels betreffende het tijdstip waarop de kennisgeving moet zijn gedaan, de bij de kennisgeving te verstrekken gegevens, en het verstrekken van een bewijs van ontvangst aan degene die de kennisgeving doet.
3. Over de inhoud van de te openbaren gedachten of gevoelens worden geen gegevens verlangd.
Artikel 5
1. De burgemeester kan naar aanleiding van een kennisgeving voorschriften en beperkingen stellen of een verbod geven.
2. Een verbod kan slechts worden gegeven indien:
a. de vereiste kennisgeving niet tijdig is gedaan;
b. de vereiste gegevens niet tijdig zijn verstrekt;
c. een van de in artikel 2 genoemde belangen dat vordert.
3. Een voorschrift, beperking of gebod kan geen betrekking hebben op de (...) te openbaren gedachten of gevoelens.
4. Beschikkingen als bedoeld in het eerste lid worden zo spoedig mogelijk bekendgemaakt aan degene die de kennisgeving heeft gedaan.
Artikel 6
De burgemeester kan tijdens een (...) vergadering of betoging aanwijzingen geven, die degenen die deze houden of daaraan deelnemen in acht moeten nemen.
Artikel 7
De burgemeester kan aan degenen die een (...) vergadering of betoging houden of daaraan deelnemen opdracht geven deze terstond te beëindigen en uiteen te gaan, indien:
a. de vereiste kennisgeving niet is gedaan, of een verbod is gegeven;
b. in strijd wordt gehandeld met een voorschrift, beperking of aanwijzing;
c. een van de in artikel 2 genoemde belangen dat vordert.
De in artikel 4 WOM bedoelde regels zijn voor wat betreft de gemeente Amsterdam opgenomen in artikel 2.32 en 2.33 van de APV 2008. Artikel 2.32 houdt in, voor zover hier van belang, dat de organisator van een betoging op een openbare plaats de burgemeester van de betoging ten minste 24 uur vóór de aanvang daarvan in kennis stelt. Artikel 2.33 bepaalt dat bij die kennisgeving gebruik wordt gemaakt van een door de burgemeester vastgesteld formulier, waarop specifieke gegevens moeten worden vermeld, en dat de organisator een bewijs van de kennisgeving en het tijdstip waarop deze is gedaan, ontvangt.
De onderhavige betoging betreft een "anarchistische anti-kapitalistische demonstratie" op 1 mei 2012 die op internet was aangekondigd. Vaststaat dat van deze betoging geen kennisgeving aan de burgemeester was gedaan.
De burgemeester heeft op 1 mei 2012 voor deze betoging "Voorschriften en beperkingen van de burgemeester op basis van artikel 5 van de Wet op de Openbare Manifestaties" vastgesteld. Een van die voorschriften hield in dat "het dragen van gezichtsbedekkende kleding of middelen, zoals in ieder geval bivakmutsen en helmen niet is toegestaan".
De parlementaire geschiedenis van de Wet openbare manifestaties houdt onder meer het volgende in (i.h.b. Kamerstukken II 1985-1986, 19 427, nr. 3, p. 5-7, 9-11, 13, 19-20; 1986-1987, nr. 5, p. 9-10/11; 1987-1988, p. 4-5).
Met de wet is onder meer beoogd nadere regels te stellen met betrekking tot de uitoefening van het recht tot vergadering en betoging. Bij vergaderingen en betogingen op openbare plaatsen is (uiteindelijk) gekozen voor een kennisgevingsstelsel; de inrichting van dat stelsel is aan de gemeenten overgelaten teneinde deze gelegenheid te geven rekening te houden met de lokale noden en praktijken.
Bij de door de burgemeester op grond van artikel 5 WOM te stellen beperkingen wordt een manifestatie "omlijnd", bijvoorbeeld doordat datum, plaats en groepering worden aangeduid. Bij de te stellen voorschriften gaat het om meer concrete gedragsnormen met het oog op een goed verloop van de manifestatie, zoals het volgen van een bepaalde route, het voorkomen van excessieve geluidsoverlast en het al dan niet laten deelnemen van voertuigen. Indien de vereiste kennisgeving niet tijdig is gedaan, is het aan de burgemeester te bepalen of de manifestatie toch doorgang kan vinden, waarbij hij een ruime beoordelingsmarge heeft. Zo'n manifestatie kan alsnog worden "gelegaliseerd" doordat bijvoorbeeld ter plekke een kennisgeving wordt ingevuld.
De ratio van de vereiste kennisgeving en de bevoegdheid van de burgemeester beperkingen en voorschriften uit te vaardigen, is gelegen in de wenselijkheid op lokaal niveau vooraf controle op de manifestatie te kunnen oefenen, zonder dat deze raakt aan de inhoud van de door de betogers uit te dragen denkbeelden.
Uit voormelde wettelijke bepalingen en de parlementaire geschiedenis valt af te leiden dat de vereiste kennisgeving van een voorgenomen betoging de burgemeester in staat stelt te beoordelen of en, zo ja welke beperkingen en voorschriften daaraan moeten worden verbonden, maar dat die kennisgeving geen (noodzakelijke) voorwaarde is voor het ontstaan van de bevoegdheid terzake van de burgemeester. De tekst van artikel 5 lid 1 WOM dwingt niet tot een andersluidende opvatting, zoals door de raadsman voorgestaan, nu daarin wordt gesproken van de burgemeester die voorschriften en beperkingen kan stellen "naar aanleiding van" een kennisgeving. Een andersluidende opvatting zou bovendien het kennisgevingssysteem illusoir maken doordat het de burgemeester onmogelijk kan worden gemaakt voorafgaand toezicht uit te oefenen door het enkele verzuim van de kennisgeving, hetgeen duidelijk niet de bedoeling van de wetgever is. Voorts zou het bijzonder ongerijmd zijn dat in zo’n geval de burgemeester, aan wie op het gebied van openbare manifestaties veel beleidsruimte is gelaten, wel bevoegd is de betoging te doen beëindigen (artikel 7 WOM), maar niet de betoging aan - voor de deelnemers veel minder verregaande - voorschriften te verbinden.
Dit brengt naar het oordeel van het hof mee dat de burgemeester van Amsterdam bevoegd was voor de betoging op 1 mei 2012 het voorschrift inzake de gezichtsbedekkende kleding te geven. De door de raadsman genoemde uitspraken van de rechtbank Amsterdam leiden niet tot een ander oordeel. Terzijde merkt het hof nog op dat niet aannemelijk is geworden, en evenmin is aangevoerd, dat met voormeld voorschrift inbreuk is gemaakt op het recht tot vergadering en betoging.
Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of in een zaak als de onderhavige de enkele omstandigheid dat het bevel geen gezichtsbedekkende kleding te dragen, naar achteraf zou moeten worden vastgesteld, onbevoegd was gegeven, meebrengt dat de opsporingsambtenaren die de betogers aanhielden ter zake van het niet opvolgen van dat bevel niet handelen op grond van een wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 184 Sr."