In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 december 2015 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van Stichting [X] tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank had op 17 februari 2015 uitspraak gedaan in een verzet tegen acht naheffingsaanslagen in de motorrijtuigenbelasting, alsook de daarbij gegeven boetebeschikkingen. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld aan de hand van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Algemene wet bestuursrecht.
De Hoge Raad oordeelde dat er geen wettelijke basis is voor het indienen van een cassatieberoep tegen de uitspraak van de bestuursrechter in deze specifieke situatie, waarin het verzet gegrond werd verklaard. Hierdoor werd het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.
De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder een beroep in cassatie kan worden ingesteld, vooral in zaken die voortkomen uit bestuursrechtelijke uitspraken. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van de cassatieprocedure in belastingzaken verduidelijkt.