In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende partneralimentatie. De vrouw had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 september 2014, waarin de alimentatieverplichting van de man aan de vrouw was vastgesteld. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 1.117,-- per maand aan partneralimentatie moest betalen, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De vrouw was van mening dat de alimentatieverplichting eerder moest ingaan, terwijl de man had verzocht om de alimentatie in vijf jaar af te bouwen tot nihil.
De Hoge Raad oordeelde dat de ingangsdatum van de alimentatieverplichting niet mag ingaan vóór de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Dit is in lijn met de vaste rechtspraak. De Hoge Raad constateerde dat de echtscheidingsbeschikking ten tijde van de mondelinge behandeling nog niet was ingeschreven, waardoor de beslissing van het hof om de alimentatieverplichting te laten ingaan op een eerdere datum dan de inschrijving onterecht was. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking als voorwaarde voor het ingaan van de alimentatieverplichting. De Hoge Raad bevestigde dat de alimentatieverplichting pas kan ingaan op de datum van inschrijving, en dat het hof buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden door een andere datum te hanteren. Deze uitspraak heeft implicaties voor toekomstige zaken waarin alimentatieverplichtingen aan de orde zijn, en onderstreept de noodzaak voor rechters om zich aan de geldende rechtspraak te houden.