ECLI:NL:HR:2015:3580

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 december 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
14/03381
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de vraag of bekennende verklaring verdachte in vrijheid is afgelegd ondanks pijn door brandwonden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1973, was in hoger beroep veroordeeld voor het telen van hennep en het illegaal afnemen van elektriciteit. De verdachte had tijdens zijn verhoor brandwonden aan zijn handen, wat leidde tot de vraag of zijn bekennende verklaring onder dwang was afgelegd. Het Hof had geoordeeld dat, hoewel de verdachte pijn had, dit niet leidde tot een verminderd bewustzijn en dat hij zijn verklaring in vrijheid had afgelegd. De verdediging stelde dat de pijn hem had gedwongen om te bekennen, maar het Hof verwierp dit verweer. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat de argumenten van de verdediging niet voldoende waren om de bekentenis uit te sluiten. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de veroordeling van de verdachte.

Uitspraak

15 december 2015
Strafkamer
nr. S 14/03381
MD/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 2 juni 2014, nummer 20/000658-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over de verwerping van een verweer, inhoudende dat de verdachte zijn voor het bewijs gebezigde bekennende verklaring niet in vrijheid heeft afgelegd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 16 augustus 2010 te Breda opzettelijk heeft geteeld in een pand aan [a-straat 1] een aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2. hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 16 augustus 2010 te Breda met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid energie toebehorende aan Enexis BV, waarbij verdachte die weg te nemen hoeveelheid energie onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking."
2.2.2.
De bewezenverklaring steunt op onder meer het volgende bewijsmiddel:
"Een proces-verbaal verhoor verdachte op 16 augustus 2010 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant], brigadier van politie, dossierpagina's 18 t/m 24, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte ten overstaan van de betreffende verbalisant, zakelijk weergegeven:
(blz. 19)
Vraag: Van wie is de kwekerij?
Antwoord: Van mijzelf
(blz. 20)
Vraag: Wie heeft de installatie aangelegd?
Antwoord: Ik heb de installatie zelf aangelegd.
(blz. 21)
Vraag: Wie verzorgde de planten?
Antwoord: Dat ben ik.
Vraag: Hoe werd de elektriciteit voor de kwekerij afgenomen?
Antwoord: Ik heb dat voor de meter afgetapt.
(blz. 23)
De eerste keer dat ik heb geoogst is in 2008 en een keer in het jaar 2009.
In 2008 heb ik een keer een kwekerij opgezet, nadat ik geoogst had, heb ik deze weer afgebroken.
In 2009 heb ik hem weer opgebouwd. Ik heb toen de spullen gebruikt die ik nog had van de eerste kwekerij.
Hierna heb ik hem weer afgebroken.
Het is mij bekend dat de hennepkweek verboden is. Ik erken dat ik mij schuldig maak aan een strafbaar feit als ik stroom voor de meter aftap."
2.2.3.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft een gedeeltelijke vrijspraak voor feit 1 bepleit voor zover het betreft het telen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 16 augustus 2010. Volgens de raadsman heeft de verdachte zijn bekennende verklaring over de hennepteelt over die periode niet in vrijheid afgelegd en dient deze van het bewijs te worden uitgesloten. Hetgeen dan aan bewijs resteert kan alleen leiden tot een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van hennepplanten op 16 augustus 2010, aldus de raadsman.
Ter onderbouwing van het niet in vrijheid afgelegd zijn van de bekennende verklaring heeft de raadsman betoogd dat verdachte tijdens het verhoor hevige pijn aan zijn verbrande handen had waardoor hij werd gedwongen een bekentenis af te leggen om van het verhoor af te zijn.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op 16 augustus 2010 wordt verdachte omstreeks 11:58 uur aangehouden. Er is brand geweest in zijn hennepkwekerij en verdachte heeft brandwonden aan zijn handen. Verdachte wordt naar het ziekenhuis gebracht ter verzorging van deze wonden. De behandelend chirurg stelt omstreeks 12:50 uur vast dat verdachte tweedegraads brandwonden heeft aan beide handen. De chirurg schrijft een aantal pijnstillende middelen voor en behandelt de brandwonden.
Omstreeks 15:50 uur die dag wordt op het politiebureau met het verhoor van verdachte aangevangen. Tussen 16:55 uur en 17:05 uur wordt het verhoor onderbroken voor verzorging van deze brandwonden.
Tijdens voormeld verhoor heeft verdachte bekend dat hij in 2008 en 2009 in de hennepkwekerij heeft geteeld en geoogst.
De volgende dag, 17 augustus 2010, heeft een andere chirurg vastgesteld dat verdachte tweedegraads brandwonden aan de linkerhand heeft en eerstegraads brandwonden aan de andere hand.
Ter zitting in hoger beroep is een voormalige intensivist van het brandwondencentrum te Beverwijk als deskundige gehoord over deze brandwonden. De deskundige heeft aangegeven dat eerstegraads brandwonden een pijn geven die gelijk is aan zonnebrand. Tweedegraadsbrandwonden geven een hevigere met zenuwpijn vergelijkbare pijn. Beide vormen van pijn geven geen verminderd bewustzijn of verminderde helderheid, aldus de deskundige. Dat doen ook niet de door de eerste chirurg verstrekte pijnstillende middelen.
Ook voor het overige zijn er volgens deskundige geen aanwijzingen dat het bewustzijn tijdens voormeld verhoor van verdachte verminderd zou zijn geweest. Daarbij is ook van belang dat binnen een uur met de behandeling van de brandwonden is aangevangen.
Gelet op vorenstaande bevindingen wil het hof aannemen dat verdachte tijdens het verhoor pijn aan beide handen heeft gehad en dat verdachte het liefst naar huis wilde. Deze pijn heeft echter niet geleid tot een verminderd bewustzijn of helderheid zodat niet gezegd kan worden dat verdachte zijn (bekennende) verklaring niet in vrijheid heeft afgelegd. Hoewel de mate van pijn een subjectief begrip is, is het hof van oordeel dat gezien het vorengaande, in samenhang en (tijds)verband beschouwd, verdachte niet in een situatie is gebracht dat hij vanwege deze pijn gedwongen werd een bekennende verklaring af te leggen.
Het andersluidende verweer van de raadsman wordt verworpen en de bekentenis van verdachte wordt voor het bewijs gebruikt. Mede op grond daarvan komt het hof tot een bewezenverklaring van hennepteelt in de tenlastegelegde periode."
2.3.
Het Hof heeft geoordeeld dat "de verdachte tijdens het verhoor pijn aan beide handen heeft gehad en dat de verdachte het liefst naar huis wilde", maar dat "niet gezegd kan worden dat verdachte zijn (bekennende) verklaring niet in vrijheid heeft afgelegd". Dat oordeel van het Hof is, in aanmerking genomen dat het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat de verwondingen noch de pijnstillende middelen hebben geleid tot een verminderd bewustzijn, niet onbegrijpelijk en is in het licht van hetgeen ten verwere is aangevoerd, toereikend gemotiveerd.
2.4.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 december 2015.