In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit eerdere arresten van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een geschil over de vergoeding voor gemist rendement over een niet eerder afgewikkelde huwelijksgoederengemeenschap. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.E.M.G. Peletier, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de arresten van het hof van 7 mei 2013 en 22 april 2014. De verweerders, waaronder [verweerder 1] en [verweerster 2], hebben voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten van eiser niet tot cassatie kunnen leiden, en dat er geen noodzaak is voor nadere motivering, gezien artikel 81 lid 1 RO. Het incidentele beroep, dat afhankelijk was van de uitkomst van het principale beroep, behoeft geen behandeling. De Hoge Raad heeft het principale beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 1.991,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris aan de zijde van de verweerders. De uitspraak is gedaan door een samengesteld college van rechters, onder leiding van vice-president E.J. Numann, en is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.