In deze zaak gaat het om een cassatie tegen een vonnis van de kantonrechter te Amsterdam, waarin de vordering van een advocaat, die als getuige heeft opgetreden in een strafzaak, tot betaling van een urenvergoeding werd afgewezen. De advocaat, aangeduid als [eiser], had een bedrag van € 1.071,-- gevorderd van [verweerder], die als getuige was opgeroepen. De kantonrechter oordeelde dat alleen een getuige aanspraak kan maken op getuigengeld en niet het kantoor waaraan de getuige als advocaat verbonden is. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van de kantonrechter onbegrijpelijk is, omdat [eiser] in zijn akte niet heeft toegezegd het volledige bedrag van € 1.071,-- te betalen, maar slechts verwees naar een lagere vergoeding van € 13,62 die aan [verweerder] was toegekend. De Hoge Raad vernietigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [eiser] tot betaling van het bedrag van € 13,62, terwijl het overige gevorderde wordt afgewezen. Tevens worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] begroot op € 493,98 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.