ECLI:NL:HR:2015:3621

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
17 december 2015
Zaaknummer
14/05544
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen vonnis kantonrechter over betaling urenvergoeding advocaat als getuige

In deze zaak gaat het om een cassatie tegen een vonnis van de kantonrechter te Amsterdam, waarin de vordering van een advocaat, die als getuige heeft opgetreden in een strafzaak, tot betaling van een urenvergoeding werd afgewezen. De advocaat, aangeduid als [eiser], had een bedrag van € 1.071,-- gevorderd van [verweerder], die als getuige was opgeroepen. De kantonrechter oordeelde dat alleen een getuige aanspraak kan maken op getuigengeld en niet het kantoor waaraan de getuige als advocaat verbonden is. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van de kantonrechter onbegrijpelijk is, omdat [eiser] in zijn akte niet heeft toegezegd het volledige bedrag van € 1.071,-- te betalen, maar slechts verwees naar een lagere vergoeding van € 13,62 die aan [verweerder] was toegekend. De Hoge Raad vernietigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [eiser] tot betaling van het bedrag van € 13,62, terwijl het overige gevorderde wordt afgewezen. Tevens worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] begroot op € 493,98 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.

Uitspraak

18 december 2015
Eerste Kamer
14/05544
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. M.E. Bruning,
t e g e n
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder] .

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de vonnissen in de zaak 1417929 CV EXPL 13-6411 van de kantonrechter te Amsterdam van 13 juni 2013, 14 februari 2014 en 25 juli 2014.
Het vonnis van de kantonrechter van 25 juli 2014 is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het vonnis van 25 juli 2014 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt ertoe dat de Hoge Raad het vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, van 25 juli 2014 vernietigt en de zaak zelf afdoet op de onder 2.11 aangegeven wijze.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verweerder] heeft in 2009 bij justitie tegen een derde aangifte gedaan van een tegen hem gerichte bedreiging en aantasting van zijn goede naam. Die aangifte heeft geleid tot een tegen die derde gerichte strafvervolging. [eiser] is daarbij als raadsman van de verdachte opgetreden.
(ii) In het kader van die strafvervolging is [verweerder] in 2010 als getuige gehoord door de raadsheer-commissaris bij het hof Amsterdam.
(iii) In verband met dit verhoor heeft [A] B.V. – het kantoor waaraan [verweerder] als advocaat verbonden is – wegens de door [verweerder] aan het verhoor bestede tijd een declaratie aan [eiser] uitgebracht ten bedrage van € 1.071,--.
(iv) De kantonrechter heeft de door [A] B.V. tegen [eiser] ingestelde vordering afgewezen op de grond, kort gezegd, dat alleen een getuige aanspraak kan hebben op getuigengeld en niet het kantoor waaraan die getuige als advocaat verbonden is.
3.2.1
[verweerder] vordert in dit geding de veroordeling van [eiser] tot betaling van het hiervoor in 3.1 onder (iii) genoemde bedrag van € 1.071,-- in hoofdsom. [eiser] heeft de vordering betwist en heeft zich onder meer beroepen op de beschikking van het hof Amsterdam waarbij aan de verdachte op de voet van art. 591 Sv wegens de te zijnen laste komende vergoeding voor tijdverzuim van twee uren van getuige [verweerder] een forfaitaire vergoeding uit ’s Rijks kas is toegekend van € 13,62. [eiser] heeft gesteld dat hij meermalen aan de gemachtigde van [verweerder] heeft gevraagd naar welke rekening dit bedrag overgemaakt diende te worden, maar dat hij daarop geen enkele reactie heeft ontvangen.
3.2.2
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis [verweerder] in de gelegenheid gesteld zijn vordering nader te onderbouwen. [verweerder] heeft een akte genomen en in een daaraan gehechte bijlage zijn vordering nader onderbouwd. [eiser] heeft een akte uitlaten bijlage genomen en daarin onder meer het volgende aangevoerd:
“(…) Hetgeen [verweerder] in de bijlage stelt is onjuist. In casu is [verweerder] als getuige opgeroepen door het Gerechtshof en er is een wettelijke regeling omtrent vergoedingen voor getuigen. Die wettelijke regeling is gevolgd en aan [verweerder] is een vergoeding toegekend. Tot op heden is deze vergoeding niet aan [verweerder] overgemaakt omdat de bankgegevens ondanks herhaald verzoek niet zijn verkregen. [eiser] zal op eerste verzoek van [verweerder] onder mededeling van bankgegevens het toegekende bedrag overmaken.”
3.2.3
Bij eindvonnis heeft de kantonrechter [eiser] veroordeeld om aan [verweerder] een bedrag van € 1.071,-- te betalen. Hij heeft daartoe als volgt overwogen en beslist:
“1. De kantonrechter heeft goede nota genomen van de toezegging in de akte van [eiser] – zulks met handhaving van zijn verweer – dat hij het bedrag van het getuigengeld op een door [verweerder] op te geven bankrekening zal overmaken. Op die grond zal [eiser] tot betaling worden veroordeeld.
2. De nevenvorderingen terzake van rente en kosten zullen worden afgewezen. Deze zijn immers niet in de voormelde toezegging begrepen, terwijl de door [verweerder] aan zijn vordering ten grondslag gelegde argumentatie niet toereikend is. Daaromtrent het volgende.
3. In zijn tussenvonnis heeft de kantonrechter onder meer de vraag aan de orde gesteld of een getuige onder omstandigheden aan art. 1.3 Wet tarieven in strafzaken – behalve tegen de verdachte – ook aanspraken kan ontlenen tegen diens advocaat.
[verweerder] is in zijn akte niet op die kwestie ingegaan, laat staan dat hij argumenten heeft aangedragen voor een positieve beantwoording van die vraag. De kantonrechter oordeelt dan ook dat genoemde wetsbepaling geen grondslag oplevert voor de onderhavige vordering.
4. Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor art. 32 van de Gedragsregels voor advocaten. Nu [verweerder] ook dat punt in zijn akte heeft laten liggen, blijft de kantonrechter erbij dat een eventuele overtreding van die regel door een advocaat in strafzaken geen grondslag oplevert voor een vergoedingsplicht jegens de getuige.
5. De afloop van deze procedure geeft reden voor compensatie van de proceskosten.
BESLISSING
De kantonrechter:
I veroordeelt [eiser] om aan [verweerder] € 1.071,00 te betalen door storting op een door hem op te geven bankrekening,
II verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
III wijst het meer of anders gevorderde af en
IV compenseert tussen partijen de proceskosten.”
3.3
Het middel komt op tegen het oordeel van de kantonrechter dat [eiser] in zijn akte een toezegging tot betaling heeft gedaan en dat hij op die grond wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 1.071,--.
Het middel is gegrond. De stellingen van [eiser] in zijn akte laten – in het licht van het eerder door [eiser] gevoerde verweer zoals hiervoor in 3.2.1 weergegeven - geen andere uitleg toe dan dat [eiser] niet heeft toegezegd het gedeclareerde bedrag van € 1.071,-- te betalen, maar dat hij doelde op de uiteindelijk voor [verweerder] bestemde vergoeding ten bedrage van € 13,62 die het hof Amsterdam in zijn beschikking aan de cliënt van [eiser] heeft toegekend. Het oordeel van de kantonrechter is dus onbegrijpelijk.
3.4
Het hiervoor overwogene brengt mee dat het bestreden vonnis niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. In cassatie zijn de rov. 3 en 4 van het vonnis niet bestreden. Dit betekent dat [verweerder] voor zijn vordering tegen [eiser] geen toereikende grondslag heeft aangevoerd. [eiser] kan echter, gelet op zijn toezegging, worden veroordeeld tot betaling van het bedrag zoals in zijn akte bedoeld (derhalve een bedrag van € 13,62).
De Hoge Raad zal de vordering tot dat bedrag toewijzen en voor het overige afwijzen.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 25 juli 2014,
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [eiser] om aan [verweerder] te betalen een bedrag van € 13,62 en wijst het meer of anders gevorderde af;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van de procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot:
  • in eerste aanleg op € 1.173,--;
  • in cassatie op € 493,98 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
18 december 2015.