ECLI:NL:HR:2015:3686

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
14/01887
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstek en aanwezigheid van de verdachte in cassatieprocedures

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1981, was eerder door de Politierechter in de Rechtbank Zeeland-West-Brabant veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken wegens diefstal. Het Hof had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen dit vonnis, omdat hij niet was verschenen. De advocaat van de verdachte, mr. L.E.G. van der Hut, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarbij de Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het Gerechtshof.

De Hoge Raad beoordeelt in deze uitspraak de vraag of het Hof terecht verstek heeft verleend tegen de niet-verschenen verdachte. De Hoge Raad stelt vast dat de vermelding van het kantooradres van de advocaat in de akte rechtsmiddel niet kan worden aangemerkt als een opgave van een adres in de zin van artikel 588a, eerste lid, onder c, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Dit is van belang, omdat in dit specifieke geval de dagvaarding ter griffie is uitgereikt omdat de verdachte niet was ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) en er geen bekend adres was. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet onjuist heeft geoordeeld door te stellen dat de vermelding van het kantooradres van de advocaat niet kan gelden als de opgave van een adres in de zin van artikel 588a Sv.

Daarnaast wordt in de uitspraak ingegaan op de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad concludeert dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, maar verbindt hieraan geen rechtsgevolg. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep, waarbij de uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

22 december 2015
Strafkamer
nr. S 14/01887
ARA/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 10 januari 2014, nummer 20/000587-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. L.E.G. van der Hut, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof
's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt - onder verwijzing naar art. 588a en art. 590, derde lid, Sv - over de beslissing van het Hof tot het verlenen van verstek tegen de niet-verschenen verdachte.
2.2.1.
De verdachte is door de Politierechter in de Rechtbank Zeeland-West-Brabant bij vonnis van 18 februari 2013 ter zake van diefstal veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken. Het Hof heeft bij zijn bij verstek gewezen arrest de verdachte op de voet van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in het tegen voormeld vonnis ingestelde hoger beroep.
2.2.2.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
( i) een appelakte van 18 februari 2013 waarin als adres van de verdachte is vermeld: [a-straat 1] , [plaats] ;
(ii) een aan deze akte gehecht - door de griffier als schriftelijke bijzondere volmacht als bedoeld in art. 450, eerste lid onder b, Sv aangemerkt - faxbericht van 18 februari 2013 van mr. A.A. Nunnikhoven, advocaat te Tilburg, onder meer inhoudende:
"Cliënte stemt in met uitreiking van de oproeping aan een medewerker van de griffie en kiest voor deze kwestie woonplaats op mijn kantoor, aan de [b-straat 1] , [plaats] . Het afschrift van de appeldagvaarding kan aan dit adres worden gezonden.";
(iii) een akte van uitreiking, betreffende de dagvaarding in hoger beroep, inhoudende dat die dagvaarding
- op 15 november 2013 tevergeefs is aangeboden op het adres [a-straat 1] met achterlating van een bericht van aankomst als bedoeld in art. 588, derde lid aanhef en onder b, Sv;
- op 3 december 2013 is uitgereikt aan de Griffier van de Rechtbank Oost-Brabant omdat "de geadresseerde, blijkens de aan deze akte gehechte mededeling van de afdeling bevolking van diens woongemeente, op de dag van aanbieding van de gerechtelijke brief en tenminste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens op het op deze akte vermelde adres was ingeschreven", onder toezending van een afschrift van de dagvaarding naar dat adres;
(iv) een proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 januari 2014 waaruit blijkt dat de verdachte noch een raadsman aldaar is verschenen.
2.3.
Het middel berust op de stelling dat de vermelding van het kantooradres van mr. Nunnikhoven in voormeld faxbericht bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan als de opgave van een adres als bedoeld in art. 588a, eerste lid aanhef en onder c, Sv waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
2.4.1.
Art. 588a Sv luidt:
"1. In de navolgende gevallen wordt een afschrift van de dagvaarding of oproeping van de verdachte om op de terechtzitting of nadere terechtzitting te verschijnen toegezonden aan het laatste door de verdachte opgegeven adres:
a. indien de verdachte bij zijn eerste verhoor in de desbetreffende strafzaak aan de verhorende ambtenaar een adres in Nederland heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden;
b. indien de verdachte bij het begin van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg een adres in Nederland heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden;
c. indien door of namens de verdachte bij het instellen van een gewoon rechtsmiddel in de betrokken zaak een adres in Nederland is opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
2. De verdachte kan in het adres, bedoeld in het eerste lid, wijziging brengen door een verklaring in persoon af te leggen bij het openbaar ministerie bij hetwelk de zaak in behandeling is.
3. Verzending van een afschrift als bedoeld in het eerste lid kan achterwege worden gelaten indien:
a. het opgegeven adres gelijk is aan het adres waaraan de dagvaarding of oproeping ingevolge artikel 588 moet worden uitgereikt;
b. de verdachte, nadat hij bij een eerdere gelegenheid als bedoeld in het eerste lid een adres heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden, bij een volgende gelegenheid uitdrukkelijk te kennen geeft dit adres niet te willen handhaven;
c. de dagvaarding of oproeping inmiddels aan de verdachte in persoon dan wel aan een andere persoon als bedoeld in artikel 588, derde lid, onder b, is uitgereikt.
4. Bij de verzending, bedoeld in het eerste lid, wordt de voor de dagvaarding of oproeping geldende termijn in acht genomen.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van dit artikel."
2.4.2.
Art. 590, derde lid, Sv luidt:
"Indien aan de verzendplicht ingevolge artikel 588a niet of niet tijdig is voldaan, beveelt de rechter de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting tenzij:
a. zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was, dan wel
b. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de verdachte kennelijk geen prijs stelt op berechting in zijn tegenwoordigheid."
2.5.1.
Aangenomen moet worden dat art. 588a, eerste lid onder c, Sv niet het oog heeft op het kantooradres van een advocaat dat is vermeld in de akte rechtsmiddel of de door hem verstrekte schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van het rechtsmiddel, waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden (vgl. HR 17 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3320).
2.5.2.
Dat neemt niet weg dat - gelet op het grote belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht - in het specifieke geval dat de appeldagvaarding op de voet van art. 588, eerste lid sub b onder 3°, Sv ter griffie is uitgereikt om reden dat de verdachte niet is ingeschreven in een GBA (thans BRP) en niet is gedetineerd in Nederland, noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem in Nederland of een adres in het buitenland bekend is, de appelrechter bij afwezigheid van de verdachte of een door hem op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman de zaak niet in behandeling mag nemen dan nadat een afschrift van de appeldagvaarding is verzonden naar het in de akte rechtsmiddel dan wel in de schriftelijke volmacht vermelde kantooradres van de advocaat opdat de verdachte mogelijk langs die weg op de hoogte komt van het tijdstip van de behandeling van zijn zaak. (Vgl. HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1569.)
2.6.
Kennelijk heeft het Hof geoordeeld dat de vermelding van het kantooradres van mr. Nunnikhoven in voormeld faxbericht niet kan gelden als de opgave van een adres in de zin van art. 588a, eerste lid aanhef en onder c, Sv. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.5.1 is overwogen en in aanmerking genomen dat zich hier niet het onder 2.5.2 bedoelde geval voordoet, geeft dat oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Voor zover het middel hierover klaagt, faalt het.
2.7.
Gelet op het vorenoverwogene bestond er geen verzendplicht ingevolge art. 588a Sv, zodat ook de klacht dat het Hof art. 590, derde lid, Sv niet heeft nageleefd, faalt.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van drie weken en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 december 2015.