ECLI:NL:HR:2015:3704

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
13/04328
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtshulpverzoek en doorzoeking ter vastlegging van gegevens in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Het beroep in cassatie was ingesteld door de klager, vertegenwoordigd door mr. F.G.L. van Ardenne, advocaat te Rotterdam. De zaak betreft een rechtshulpverzoek waarbij de rechtbank toestemming heeft verleend voor de doorzoeking van een plaats ter vastlegging van gegevens, zoals bedoeld in artikel 125i van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De klager betwistte dat de rechtbank op juiste wijze had geoordeeld over de toepassing van de bevoegdheid tot doorzoeking in het kader van het rechtshulpverzoek. De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de bevoegdheid tot doorzoeking ter vastlegging van gegevens kan worden ingeroepen in het kader van een rechtshulpverzoek. De Hoge Raad heeft daarbij de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering in overweging genomen, waaronder artikel 552o (oud) Sv en artikel 552oa Sv. De Hoge Raad concludeert dat de wetgever heeft bedoeld dat de bevoegdheid tot doorzoeking ter vastlegging van gegevens ook kan worden toegepast bij rechtshulpverzoeken, mits aan de wettelijke voorwaarden is voldaan. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de klager, waarmee de beschikking van de rechtbank in stand blijft.

Uitspraak

22 december 2015
Strafkamer
nr. S 13/04328 B
IC/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 15 augustus 2013, nummer RK 11/960, betreffende het verlenen van verlof als bedoeld in art. 552p, tweede lid, Sv in de zaak van:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. F.G.L. van Ardenne, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het derde middel

2.1.
Het middel bevat onder meer de klacht dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat ter voldoening aan een rechtshulpverzoek als bedoeld in art. 552h Sv gebruik kan worden gemaakt van de bevoegdheid tot doorzoeking van plaatsen ter vastlegging van gegevens als bedoeld in art. 125i Sv.
2.2.1.
De Rechtbank heeft op verzoek van de Rechter-Commissaris het in art. 552p Sv bedoelde verlof verleend tot overdracht van stukken van overtuiging aan de Spaanse justitiële autoriteiten. De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"Aangevoerd is door [klager] en [A] B.V. dat digitale gegevens en gegevensdragers geen stukken van overtuiging zijn als bedoeld in artikel 552h Sv.
Uit de vordering uitvoering rechtshulpverzoek van 26 augustus 2011 blijkt dat de vordering tevens omvat doorzoeking van een plaats ter vastlegging van gegevens als bedoeld in artikel 125i Sv. Nu voornoemde vordering door de rechter-commissaris is toegestaan zoals gevorderd, kon tevens doorzoeking ingevolge artikel 125i Sv plaatsvinden. Van deze bevoegdheid is gebruik gemaakt, blijkens het proces-verbaal van ambtshandeling van 12 september 2011. Hieruit blijkt immers dat een aantal digitale bestanden zijn gekopieerd van een server, naar een usb-stick en vervolgens weer naar een cd-rom. Deze voorwerpen zijn aan te merken als gegevensdragers. Onder gegevensdragers kunnen worden verstaan voorwerpen waarop onstoffelijke en abstracte gegevens kunnen worden opgeslagen, die om te kunnen worden vastgelegd, moeten zijn verbonden met een drager. Deze voorwerpen kunnen op grond van artikel 552oa lid 4 Sv worden overgedragen aan buitenlandse autoriteiten, nadat daartoe verlof is verleend. Deze categorie voorwerpen wordt niet met zoveel woorden in artikel 552h genoemd, maar gelet op de vermelding in artikel 552oa lid 4 Sv kunnen deze worden ingelezen in voornoemd artikel. Voorts blijkt uit artikel 552p lid 2 Sv dat, mits daartoe verlof is verleend, door de rechter-commissaris ter beschikking van de officier van justitie kunnen worden gesteld in beslag genomen stukken van overtuiging en onder hem berustende gegevensdragers waarop gegevens zijn opgenomen die zijn vergaard met gebruikmaking van enige strafvorderlijke bevoegdheid. Ook hieruit volgt dat de wetgever heeft bedoeld gegevensdragers onder het bereik van artikel 552h Sv te laten vallen.
Betoogd is voorts nog dat in het rechtshulpverzoek wordt gevraagd om inbeslagname van digitale gegevensdragers en niet om vastlegging van informatie als bedoeld in artikel 125i Sv. Op pagina 7, onder punt 1, van het rechtshulpverzoek wordt verzocht om inbeslagname van bewijsmateriaal, vooral ook alle media en digitale gegevensdragers, en alle documentatie op welk soort gegevensdrager dan ook. Hieronder kan naar het oordeel van de rechtbank tevens worden verstaan de inbeslagname, door middel van het kopiëren van digitale gegevens van de server van het kantoor waar de doorzoeking heeft plaatsgevonden.
(...)"
2.2.2.
Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Art. 125i Sv:
"Aan de rechter-commissaris, de officier van justitie, de hulpofficier van justitie en de opsporingsambtenaar komt onder dezelfde voorwaarden als bedoeld in de artikelen 96b, 96c, eerste, tweede en derde lid, 97, eerste tot en met vierde lid, en 110, eerste en tweede lid, de bevoegdheid toe tot het doorzoeken van een plaats ter vastlegging van gegevens die op deze plaats op een gegevensdrager zijn opgeslagen of vastgelegd. In het belang van het onderzoek kunnen zij deze gegevens vastleggen. De artikelen 96, tweede lid, 98, 99 en 99a zijn van overeenkomstige toepassing."
- Art. 552n Sv:
"1. De officier van justitie stelt een voor inwilliging vatbaar en op een verdrag gegrond verzoek van een buitenlandse rechterlijke autoriteit in handen van de rechter-commissaris:
(...)
3. De overlegging van het verzoek geschiedt bij een schriftelijke vordering, waarin wordt omschreven welke verrichtingen van de rechter-commissaris worden verlangd.
(...)"
- Art. 552o (oud) Sv:
"1. Voor zover de in artikel 552n, derde lid, bedoelde vordering is gedaan met het oog op de voldoening aan een voor inwilliging vatbaar en op een verdrag gegrond verzoek van een buitenlandse rechterlijke autoriteit, heeft zij dezelfde rechtsgevolgen als de vordering tot het verrichten van onderzoekshandelingen door de rechter-commissaris uit hoofde van artikel 181, zulks voor wat betreft:
a. de bevoegdheden van de rechter-commissaris ten aanzien van de door hem te horen verdachten, getuigen en deskundigen, alsmede die tot het bevelen van de uitlevering of overbrenging van stukken van overtuiging, het nemen van maatregelen in het belang van het onderzoek, het laten verrichten van een DNA-onderzoek alsmede het daartoe bevelen van het afnemen van celmateriaal, het betreden van plaatsen, het doorzoeken van plaatsen en het in beslag nemen van stukken van overtuiging;
(...)
4. Tenzij het toepasselijke verdrag anders bepaalt kan, ter voldoening aan een verzoek om rechtshulp, geen gebruik van dwangmiddelen worden gemaakt anders dan overeenkomstig de voorgaande leden."
- Art. 552oa Sv:
"1. Voor zover een voor inwilliging vatbaar en op een verdrag gegrond verzoek van een buitenlandse autoriteit daartoe strekt, kunnen de in de artikelen 126l, 126m, 126nd, zesde lid, 126ne, derde lid, 126nf, 126ng, 126s en 126t, 126ue, derde lid, 126uf, 126ug, 126zf, 126zg, 126zm, derde lid, 126zn en 126zo omschreven bevoegdheden worden uitgeoefend.
2. Andere bevoegdheden, omschreven in de titels IVa tot en met Vc en Ve van het Eerste Boek, kunnen worden uitgeoefend en aan artikel 126ff kan toepassing worden gegeven, indien een voor inwilliging vatbaar rechtshulpverzoek daartoe strekt.
3. Tenzij het toepasselijke verdrag anders bepaalt kan, ter voldoening aan een verzoek om rechtshulp, geen gebruik van de in de titels IVa tot en met Vc en Ve omschreven bevoegdheden worden gemaakt en kan aan artikel 126ff geen toepassing worden gegeven, anders dan overeenkomstig de voorgaande leden.
(...)"
2.2.3.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 16 juli 2005 (Stb. 390), waarbij art. 125i Sv is gewijzigd, houdt onder meer het volgende in:
"Artikel 125i wordt vervangen. De nieuwe tekst van artikel 125i houdt in dat aan de rechter-commissaris, de officier van justitie, de hulpofficier van justitie en de opsporingsambtenaar op gelijke voet als mogelijk is ter inbeslagneming van voorwerpen, de bevoegdheid toekomt tot het in het belang van het onderzoek doorzoeken van plaatsen ter vastlegging van gegevens. Het doorzoeken van een plaats ter vastlegging van gegevens houdt in dat - met het oog op het ter beschikking krijgen van gegevens die nodig zijn voor het opsporingsonderzoek - een plaats wordt betreden, teneinde de gegevens te zoeken en op een gegevensdrager vast te leggen zodat deze ten behoeve van het opsporingsonderzoek gebruikt kunnen worden.
Ook bij de uitoefening van de bestaande bevoegdheden tot doorzoeking ter inbeslagneming van een voorwerp mogen gegevens worden vastgelegd en meegenomen. (Kamerstukken II, 1989/90, 21 551, nr. 3, blz. 10-13). De voorgestelde regeling strekt ertoe te bepalen dat doorzoeking mogelijk is uitsluitend ter vastlegging van gegevens, bijvoorbeeld indien vooraf vaststaat dat inbeslagneming van voorwerpen niet nodig is, omdat volstaan kan worden met het ter plekke inzien van de computer en het vervaardigen van kopieën van de gezochte gegevens door deze op een gegevensdrager vast te leggen. Dit laatste is minder belastend voor degene die op de plaats van de doorzoeking dagelijks van de computer gebruik maakt, zeker wanneer de computer deel uitmaakt van een netwerk. Met de term «vastlegging van gegevens» wordt aangesloten bij de terminologie die thans reeds wordt gebruikt; onder andere in artikel 125j, eerste lid, tweede volzin, Sv.
De normering van de doorzoeking ter vastlegging van gegevens sluit aan bij de normering van de doorzoeking ter inbeslagneming van voorwerpen."
(Kamerstukken II, 2003/04, 29 441, 3, p. 18).
2.3.
Art. 552oa Sv bepaalt wanneer ter voldoening aan een verzoek om rechtshulp gebruik mag worden gemaakt van de bijzondere opsporingsbevoegdheden omschreven in de titels IVa tot en met Vc en Ve van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafvordering. Uit deze bepaling kan niet volgen dat ter voldoening aan een verzoek om rechtshulp gebruik mag worden gemaakt van de bevoegdheid tot doorzoeking ter vastlegging van gegevens als bedoeld in art. 125i Sv, nu deze bevoegdheid niet in de voornoemde titels van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafvordering is omschreven. De toepassing van dit dwangmiddel ter voldoening aan een verzoek om rechtshulp dient, mede gelet op het bepaalde in het vierde lid van art. 552o (oud) Sv, haar grondslag te vinden in deze bepaling.
2.4.
Gelet op de hiervoor onder 2.2.3 weergegeven wetsgeschiedenis bij art. 125i Sv en in aanmerking genomen dat uit art. 552o, eerste lid onder a, (oud) Sv volgt dat ter voldoening aan een verzoek om rechtshulp gebruik mag worden gemaakt van de bevoegdheid tot doorzoeking van plaatsen ter inbeslagneming, moet worden aangenomen dat de in laatstgenoemd artikel geregelde bevoegdheid tot doorzoeking ter inbeslagneming impliceert dat ter uitvoering van een rechtshulpverzoek eveneens gebruik mag worden gemaakt van de in art. 125i Sv bedoelde bevoegdheid tot doorzoeking ter vastlegging van gegevens.
2.5.
Het middel, dat uitgaat van een andere opvatting, faalt in zoverre.

3.Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 december 2015.