ECLI:NL:HR:2015:3715

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
23 december 2015
Zaaknummer
15/01404
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen beschikking inzake beslag ex art. 94a Sv met betrekking tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de Officier van Justitie tegen een beschikking van de Rechtbank Overijssel, die op 9 februari 2015 een klaagschrift heeft gegrond verklaard. Dit klaagschrift was ingediend door de verdachte, die in deze zaak betrokken was bij de exploitatie van een coffeeshop. De Rechtbank had geoordeeld dat het hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later aan de klager een verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zou opleggen. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak en oordeelt dat het oordeel van de Rechtbank niet zonder meer begrijpelijk is. De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking en wijst de zaak terug naar de Rechtbank Overijssel voor een nieuwe behandeling.

De zaak betreft een klaagschrift dat is ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, waarin de klager verzocht om opheffing van de conservatoire beslagen die op zijn goederen waren gelegd. De Rechtbank had in haar eerdere vonnis overwogen dat de coffeeshop, waar de klager bij betrokken was, op basis van de AHOJG-criteria gedoogd was. De Hoge Raad concludeert dat de motivering van de Rechtbank onvoldoende is om te concluderen dat er geen verplichting tot betaling van een geldbedrag zal worden opgelegd. De Hoge Raad benadrukt dat bij de beoordeling van een klaagschrift de rechter moet onderzoeken of er sprake is van een verdenking of veroordeling voor een misdrijf waarvoor een geldboete kan worden opgelegd.

Uitspraak

22 december 2015
Strafkamer
nr. S 15/01404 B
LBS/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 9 februari 2015, nummer RK 14/79, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.

1.Geding in cassatie

Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de bestreden beschikking voor zover het de afwijzing betreft van het op de voet van art. 126e, tweede lid, Sv gedane verzoek - is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsvrouwe van de klager, mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft het beroep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over de gegrondverklaring van het beklag, onder meer op de grond dat het oordeel van de Rechtbank dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de klager de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen, ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.
De Rechtbank heeft het namens de klager ingediende klaagschrift, strekkende tot opheffing van de op de voet van art. 94a Sv gelegde conservatoire beslagen gegrond verklaard. De Rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
"De beoordeling
Ten aanzien van het klaagschrift ex artikel 552a Wetboek van Strafvordering
In het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank, gewezen op 25 februari 2014 (hierna: het vonnis) heeft de rechtbank overwogen dat coffeeshop ' [A] ' te Zwolle (hierna: de coffeeshop) bewust en expliciet is gedoogd op grond van de zogenaamde AHOJG-criteria uit de Aanwijzing Opiumwet (Stcrt. 2000, nr. 250 en 2010, nr. 20611).
De rechtbank heeft in voormeld vonnis voorts overwogen dat uit de stukken van het dossier blijkt dat [verdachte] vanaf de opening van de coffeeshop zeer nauw betrokken is geweest bij de exploitatie van de coffeeshop en dat zijn werkzaamheden zo nauw verweven zijn geweest met de werkzaamheden van de exploitante van de coffeeshop, te weten A.H. Spreij, en zijn rol in het geheel aldus dermate groot is geweest dat hij ook met succes een beroep kan doen op de verleende gedoogvergunning.
In de hierboven genoemde 'Aanwijzing Opiumwet' is onder het kopje 'Strakker gedoogbeleid' weergegeven dat de maximale handelsvoorraad van gedoogde coffeeshops de 500 gram niet te boven mag gaan. In het vonnis heeft de rechtbank bewezenverklaard dat [verdachte] meer dan de hiervoor genoemde handelsvoorraad - middels stashes - aanwezig heeft gehad in en buiten de coffeeshop. Tegelijkertijd heeft de rechtbank overwogen dat de vervolging in deze concrete zaak een trendbreuk vormt op het sinds jaar en dag gevolgde gedoogbeleid, waarbij geen acht werd geslagen op de bevoorrading aan de achterdeur of de aanwezigheid van voorraden buiten de coffeeshop.
Op basis van de overwegingen uit het hiervoor genoemde strafvonnis heeft de rechtbank geconcludeerd dat er in het verleden steeds zorg voor is gedragen dat de coffeeshop ' [A] ' paste in het lokale gedoogbeleid en dat zij aan de eisen van alle lokaal opererende instanties voldeed. Tevens heeft de rechtbank in voormeld strafvonnis geoordeeld dat [verdachte] inzicht heeft gegeven in zijn financiën, die vastgelegd zijn in een echtscheidingsconvenant, en dat op basis van het strafrechtelijk onderzoek geen - niet te verwachten - geldstromen zijn aangetroffen anders dan door [verdachte] zelf reeds aangegeven. De rechtbank heeft [verdachte] vrijgesproken ter zake van witwassen.
Ter zitting in raadkamer is onweersproken naar voren gebracht dat de coffeeshop ' [A] ' een deugdelijke boekhouding heeft bijgehouden en dat aanzienlijke bedragen aan belasting zijn afgedragen. Van illegale geldstromen is niets gebleken. De hoge omzetten van de coffeeshop waren aldus bij de overheid bekend en over de omzet is telkens belasting betaald.
Gelet hierop en op de omstandigheid dat klager bij voormeld strafvonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank ter zake van de bewezenverklaarde feiten schuldig is verklaard, terwijl om bovengenoemde redenen geen straf of maatregel is opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat het thans hoogst onwaarschijnlijk is te achten dat de strafrechter, later oordelend, aan klager een verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
Het klaagschrift wordt gegrond verklaard."
2.3.
Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een beslag als bedoeld in art. 94a, eerste of tweede lid, Sv dient de rechter te onderzoeken a. of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en b. of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. (Vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654.)
2.4.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat zich hier het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de klager de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
Dit oordeel is op gronden als vermeld in de conclusie van Advocaat-Generaal niet zonder meer begrijpelijk.
2.5.
Het middel slaagt.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven, het door de Officier van Justitie voorgestelde middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking - voor zover aan zijn oordeel onderworpen -;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift in zoverre opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 december 2015.