Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
3 maart 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 maart 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1976, was eerder veroordeeld door de Politierechter in de Rechtbank Utrecht wegens verduistering. Hij had hoger beroep ingesteld via een griffiemedewerker met een schriftelijke bijzondere volmacht. Het Gerechtshof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep omdat hij geen grieven had ingediend binnen de gestelde termijn van veertien dagen en niet was verschenen ter zitting. De verdachte stelde dat hij recht had op een grievenformulier, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze opvatting geen steun vond in het recht. De Hoge Raad benadrukte dat het ontbreken van een grievenformulier niet in de weg staat aan de toepassing van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, hoewel de rechter wel rekening kan houden met de omstandigheid of een dergelijk formulier is uitgereikt. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de beslissing van het Gerechtshof in stand bleef.