Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
3 maart 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 maart 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was op 13 februari 2011 te Rotterdam aangehouden als bestuurder van een voertuig, waarbij hij onder invloed van alcohol was. De verdediging stelde dat de identiteit van de verdachte niet op de juiste wijze was vastgesteld, wat volgens hen zou moeten leiden tot uitsluiting van de persoonsgegevens als bewijs. De Hoge Raad oordeelde echter dat het ontbreken van een identiteitscontrole niet automatisch betekent dat de opgave van de personalia onjuist of onbetrouwbaar is. De Hoge Raad bevestigde dat er geen reden was om te twijfelen aan de identiteit van de bestuurder, zoals vastgesteld door de opsporingsambtenaren. De verdediging had onvoldoende onderbouwd dat de bestuurder op de betreffende datum niet de verdachte was. De Hoge Raad verwierp het beroep en oordeelde dat het Hof zijn oordeel voldoende had gemotiveerd en dat er geen sprake was van een schending van het recht op een eerlijk proces.