ECLI:NL:HR:2015:544

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
10 maart 2015
Zaaknummer
13/03885
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag inzake poging tot afpersing met terugwijzing

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 maart 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 5 augustus 2013. De verdachte, geboren in 1959, was in cassatie gegaan tegen een eerdere uitspraak waarbij hij was vrijgesproken van feit 2, maar het beroep was gericht tegen de bewezenverklaring van het medeplegen van poging tot afpersing. De advocaat van de verdachte, mr. M.G. Vos, had middelen van cassatie ingediend. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het Hof Den Haag voor een nieuwe behandeling van de zaak.

De Hoge Raad beoordeelde het derde middel, dat betrof de motivering van de bewezenverklaring van het medeplegen. De verdachte was beschuldigd van het dreigen met geweld om geld te eisen van twee personen, [betrokkene 1] en [betrokkene 2], in een wegrestaurant te Meerkerk op 28 juni 2010. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring niet voldoende was gemotiveerd, met name wat betreft de samenwerking met een ander. De Hoge Raad concludeerde dat de bestreden uitspraak niet voldeed aan de eisen van de wet en vernietigde deze.

De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag, zodat deze opnieuw kon worden behandeld in hoger beroep. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van bewezenverklaringen in strafzaken, vooral wanneer het gaat om de rol van meerdere betrokkenen bij een delict.

Uitspraak

10 maart 2015
Strafkamer
nr. 13/03885
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 5 augustus 2013, nummer 22/006090-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959.

1.Geding in cassatie

Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van feit 2 - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.G. Vos, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof Den Haag, opdat de zaak in hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het derde middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring wat het "medeplegen" betreft ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 28 juni 2010 te Meerkerk, gemeente Zederik, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2], te dwingen tot de afgifte van geld (10.000 Euro) geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2], [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] de woorden heeft toegevoegd "Er moet nu betaald worden, hoe kan me niet schelen, goud, zilver of de auto van je vrouw," en/of "Ik sla je/jullie in elkaar,"althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het proces-verbaal van aangifte met nummer PL1236 2010070115-1 van de regiopolitie Kennemerland, opgemaakt en ondertekend door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (pp 41 e.v.). Dit proces-verbaal houdt als de op 28 juni 2010 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] onder meer het volgende in - zakelijk weergegeven -:
Op 28 juni 2010 te Meerkerk, binnen de gemeente Zederik, was ik in het AC wegrestaurant. Ik was daar met mijn zakenpartner [betrokkene 2]. [betrokkene 2] had van [verdachte] 10.000,- euro geleend. [verdachte] wilde zijn geld terug. [verdachte] vindt dat ik en [betrokkene 2] het geld moeten betalen.
Er kwamen plotseling twee mensen binnen. Dit waren [verdachte] en de meneer die mij later in de auto heeft meegenomen. Ik zag dat zij naar ons toe kwamen lopen. Ik hoorde [verdachte] roepen: 'Er moet nu betaald worden, hoe kan me niet schelen, goud, zilver of de auto van je vrouw die ik gisteren voor je deur heb zien staan.' Dat laatste was naar mij gericht. Hij was dus blijkbaar bij mij in de straat geweest en had de auto van mijn vrouw gezien.
Ik heb aangegeven dat ik hier privé niets mee te maken wil hebben. [verdachte] reageerde hierop door te schreeuwen: 'Ik sla je in elkaar.'
2. Het proces-verbaal aangifte met nummer PL1820 2010061417-1 van de regiopolitie Zuid-Holland-Zuid, opgemaakt en ondertekend door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (pp. 90 e.v.). Dit proces-verbaal houdt als de op 29 juni 2010 afgelegde verklaring van [betrokkene 2] onder meer het volgende in - zakelijk weergegeven -:
Op 28 juni 2010 was ik in het AC wegrestaurant te Meerkerk, binnen de gemeente Zederik. Ik was daar met mijn zakenpartner [betrokkene 1].
[verdachte] kwam binnen en - naar wat later bleek -[betrokkene 3]. [verdachte] heeft nog 10.000,- euro tegoed.
Ik zag dat zij naar ons toe kwamen lopen. Ik hoorde [verdachte] roepen: 'Er moet nu betaald worden, hoe kan me niet schelen, goud, zilver of de auto van je vrouw die ik gisteren voor je deur heb zien staan.' Dat laatste was naar [betrokkene 1] gericht.
Ik hoorde [betrokkene 1] zeggen dat hij hier privé niets mee te maken wilde hebben. [verdachte] reageerde hierop door te schreeuwen: 'k sla je in elkaar'. Hij bleef dreigen dat er nu geld moest komen anders zou hij honkbalknuppels gaan halen.
3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 22 juli 2013, inhoudende als verklaring van de verdachte onder meer het volgende in - zakelijk weergegeven -:
Op 28 juni 2010 heb ik in Meerkerk een ontmoeting met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] gehad. Ik had met hen een zakelijk geschil. Ik had een geldbedrag uitgeleend. Ik had nog niet genoeg geld teruggekregen en ben verhaal gaan halen.
Ik heb tegen [betrokkene 2] gezegd dat ik mijn geld terug wilde. Het interesseerde me niet op welke manier ik dat geld zou terugkrijgen. Het interesseerde me niet welke woorden ik gebruikte tijdens die ontmoeting. Ik heb klemmende bewoordingen gebruikt.
Ik erken dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] mij hebben horen zeggen: "verkoop de auto van je vrouw maar, en goud en zilver". Ik heb dat zeker gezegd.
U houdt mij voor dat [betrokkene 1] heeft verklaard dat ik zou hebben gezegd: "Ik sla je in elkaar". Het zou kunnen."
2.3.
Aangezien de bewezenverklaring van het tenlastegelegde, voor zover behelzende dat de verdachte "tezamen en in vereniging met een ander" heeft gehandeld, niet zonder meer uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, is de bestreden uitspraak in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.4.
Het middel slaagt.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak, voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen, niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 maart 2015.