ECLI:NL:HR:2015:547

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
10 maart 2015
Zaaknummer
13/04282
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en wettelijke rente in strafzaak

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding had ingediend. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte heeft beslist dat de vordering van de benadeelde partij vermeerderd moet worden met wettelijke rente, aangezien de stukken van het geding niet aantonen dat de benadeelde partij deze rente heeft gevorderd. De Hoge Raad verwijst naar een eerdere uitspraak (ECLI:NL:HR:2000:AA4262) ter ondersteuning van dit oordeel. Daarnaast wordt in de zaak ook de redelijke termijn in de cassatiefase besproken, waarbij de Hoge Raad concludeert dat deze termijn is overschreden, maar geen rechtsgevolgen aan deze constatering verbindt. Uiteindelijk vernietigt de Hoge Raad de bestreden uitspraak, maar alleen voor zover het gaat om de wettelijke rente, en verwerpt het beroep voor het overige.

Uitspraak

10 maart 2015
Strafkamer
nr. S 13/04282
LBS/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 27 augustus 2013, nummer 23/005344-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend voor zover het aan de benadeelde partij [de benadeelde partij] toegewezen bedrag is vermeerderd met de wettelijke rente en voorts wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft beslist dat het aan de benadeelde partij [de benadeelde partij] toegewezen bedrag aan materiele schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente.
2.2.
Het bestreden arrest houdt het volgende in:
"Vordering van de benadeelde partij [de benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.459,98. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 209,98. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
(...)
Beslissing
(...)
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [de benadeelde partij] ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 209,98 (tweehonderdnegen euro en achtennegentig cent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
(...)"
2.3.
Het Hof heeft beslist dat de vordering van de benadeelde partij [de benadeelde partij], voor zover toegewezen, vermeerderd dient te worden met de wettelijke rente vanaf de in het arrest genoemde datum tot aan de dag der algehele voldoening. Nu de stukken van het geding niet inhouden dat de benadeelde partij [de benadeelde partij] vergoeding van de wettelijke rente heeft gevorderd, heeft het Hof ten onrechte beslist dat die rente vergoed moet worden (vgl. HR 11 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4262, NJ 2000/217). Het middel klaagt daarover terecht. Het bestreden arrest kan in zoverre niet in stand blijven.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier maanden en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover het Hof heeft beslist dat wettelijke rente vergoed moet worden over het toegewezen bedrag van de vordering van de benadeelde partij [de benadeelde partij];
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 maart 2015.