Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het incidenteel verzoek
20 maart 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 maart 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een eerdere beschikking van het gerechtshof Den Haag. De man had beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof, waarin hij was veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding voor de voormalige echtelijke woning aan de vrouw. De vrouw had incidenteel cassatieberoep ingesteld en verzocht om de beschikking van het hof uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De Hoge Raad oordeelde dat de vrouw voldoende belang had bij de uitvoerbaarverklaring van de veroordeling tot betaling van de gebruiksvergoeding, die was vastgesteld op € 2.000,-- per maand, met ingang van 22 mei 2013. De man had aangevoerd dat hij niet in staat was om de vergoeding te betalen, maar de Hoge Raad oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd van zijn betalingsonmacht. De Hoge Raad verklaarde de veroordeling tot betaling van de gebruiksvergoeding uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de vrouw de vergoeding direct kon vorderen, ondanks het feit dat de man cassatie had ingesteld. De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van de belangenafweging in zaken van uitvoerbaarverklaring bij voorraad, vooral in het kader van vermogensrechtelijke afwikkeling van een huwelijk.