Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Bewezenverklaring en bewijsvoering
3.Beoordeling van het eerste middel
4.Beoordeling van het tweede middel
5.Beslissing
24 maart 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 maart 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten en het onrechtmatig afnemen van elektriciteit. De Hoge Raad oordeelde dat het gebruik van een niet-redengevend onderdeel van de verklaring van de verdachte als bewijs niet tot cassatie leidt, omdat de bewezenverklaring, zelfs zonder dit onderdeel, voldoende gemotiveerd is. De verdachte had verklaard dat hij het pand huurde en dat hij niet op de hoogte was van de hennepkwekerij, maar het Hof achtte deze verklaring ongeloofwaardig.
Daarnaast werd er geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak in hoger beroep. Het Hof had geoordeeld dat deze overschrijding was gecompenseerd door de voortvarende behandeling van de zaak, maar de Hoge Raad vond deze motivering niet begrijpelijk. De Hoge Raad concludeerde dat de zaak niet binnen een redelijke termijn was behandeld, maar verbond hieraan geen rechtsgevolg. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij de uitspraak van het Hof werd bevestigd.
De zaak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafprocedures en de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van een eerlijke rechtsgang, zelfs wanneer er sprake is van procedurele tekortkomingen.