Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het beklag
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beklag
3.Beslissing
27 maart 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft klager op 4 juni 2014 aangifte gedaan van strafbare feiten die volgens hem zijn gepleegd door de landelijk hoofdadvocaat-generaal, het Openbaar Ministerie, het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de minister van Financiën. De hoofdofficier van justitie heeft op 7 juli 2014 aan klager laten weten dat er niet tot vervolging van deze personen/instanties zal worden overgegaan. Klager heeft hierop op 11 juli 2014, met een aanvulling op 18 juli 2014, beklag gedaan bij het gerechtshof Den Haag. Dit hof heeft de zaak echter verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op basis van artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het beklag afgewezen voor zover dit gericht was tegen de hoofdadvocaat-generaal, het Openbaar Ministerie en het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Voor het beklag gericht tegen de minister van Financiën heeft het hof zich onbevoegd verklaard en de zaak doorverwezen naar de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft in deze beschikking de ontvankelijkheid van het beklag beoordeeld. Volgens artikel 119 van de Grondwet en artikel 76 van de RO staan (gewezen) ministers, staatssecretarissen en leden van de Staten-Generaal wegens ambtsmisdrijven in die betrekkingen gepleegd, in eerste en hoogste ressort terecht voor de Hoge Raad. De Hoge Raad kan echter niet zelf tot vervolging overgaan; dit kan alleen bij Koninklijk Besluit of door een besluit van de Tweede Kamer. Aangezien de Hoge Raad niet bevoegd is om vervolging te bevelen in deze zaak, heeft de Hoge Raad het beklag kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de oproeping van klager achterwege kan blijven, zoals ook is aangegeven in artikel 12c van het Wetboek van Strafvordering.
De beschikking is gegeven op 27 maart 2015 door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en is in het openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.