ECLI:NL:HR:2015:809

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
2 april 2015
Zaaknummer
14/05071
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aftrekbaarheid van rente bij jaarlijkse schenking van ouders

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 april 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de aftrekbaarheid van een bedrag van € 2250 dat in 2009 was bijgeschreven op een lening van belanghebbende aan zijn ouders. Belanghebbende had in 2002 een bedrag van € 45.000 geleend van zijn ouders om het aandeel van zijn voormalige echtgenote in de gezamenlijke woning over te nemen. Over deze lening was een rente van vijf procent per jaar verschuldigd, die aanvankelijk maandelijks werd betaald, maar vanaf 2009 niet meer. In plaats daarvan werd de rente bijgeschreven op de lening, wat leidde tot de vraag of deze bijschrijving als kwijtschelding kon worden beschouwd en of het bedrag aftrekbaar was als rente in de zin van artikel 3.120, aanhef en letter a, Wet IB 2001.

Het Hof oordeelde dat er geen sprake was van kwijtschelding, omdat de rente zorgvuldig werd geadministreerd en de jaarlijkse schenking van de ouders door belanghebbende werd aangewend om de bijgeschreven bedragen aan te zuiveren. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het in geschil zijnde bedrag van € 2250 niet als kwijtgescholden kon worden aangemerkt. Het middel van de Staatssecretaris faalde, en de Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. De uitspraak van het Hof werd bekrachtigd, en er werden geen proceskosten aan de Staatssecretaris opgelegd.

Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige administratie van leningen en schenkingen, en bevestigt dat het ontbreken van een notariële akte van schenking niet automatisch leidt tot de conclusie dat er sprake is van kwijtschelding. De zaak is relevant voor belastingplichtigen die met soortgelijke situaties te maken hebben, vooral in het kader van de aftrekbaarheid van rente en de behandeling van schenkingen in de inkomstenbelasting.

Uitspraak

3 april 2015
nr. 14/05071
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de
Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 2 september 2014, nr. 13/01247, op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 13/2280) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2009 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 10 februari 2015 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie van de Staatssecretaris.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende heeft blijkens een onderhandse overeenkomst van 25 december 2002 een bedrag van € 45.000 geleend van zijn ouders om het aandeel van zijn voormalige echtgenote in de gezamenlijke woning over te nemen. In artikel 2.1 van deze overeenkomst is bepaald dat belanghebbende over deze geldlening een rente van vijf percent per jaar is verschuldigd, bij achterafbetaling te voldoen. In artikel 2.2 van de overeenkomst is bepaald dat de rente maandelijks moet worden voldaan op de laatste dag van elke maand. Gedurende de periode 2002-2009 is de rente maandelijks betaald en niet bijgeschreven op de lening. Vanaf het moment dat belanghebbende in 2009 in financiële problemen is gekomen is de rente niet meer maandelijks betaald, maar bijgeboekt op de geldlening. Van deze bijboekingen wordt door belanghebbendes gemachtigde een administratie bijgehouden.
2.1.2.
Belanghebbende en zijn broer ontvangen reeds jarenlang omstreeks 24 december een schenking van hun ouders van ongeveer € 5000. De broer van belanghebbende ontvangt dat bedrag steeds in contanten of per bank. Belanghebbende ontving dit bedrag ook steeds in contanten of per bank, maar vanaf 2009 wordt de schenking door de gemachtigde ter betaling van de verschuldigde rente verwerkt in de administratie van de geldlening. Het restant van de schenking wordt gebruikt voor de sanering van andere schulden die belanghebbende aan zijn ouders heeft.
2.1.3.
Tussen partijen was in geschil of het bedrag van € 2250 dat in 2009 is bijgeschreven op de lening van belanghebbende aan zijn ouders, aftrekbaar is als rente in de zin van artikel 3.120, aanhef en letter a, Wet IB 2001. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat dit bedrag is kwijtgescholden en derhalve niet aftrekbaar is.
2.2.
Het Hof heeft onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 6 maart 1991, nr. 26956, ECLI:NL:HR:1991:BH8070, BNB 1991/146, geoordeeld dat onder de hiervoor omschreven omstandigheden geen sprake is van enige kwijtschelding door de ouders aan belanghebbende. De door belanghebbende verschuldigde rente wordt zorgvuldig geadministreerd en de jaarlijkse schenking, die belanghebbendes broer in contanten ontvangt, wordt door belanghebbende aangewend om de op de geldlening bijgeboekte bedragen aan te zuiveren. Naar het oordeel van het Hof brengt het feit dat in de onderhavige situatie geen sprake is van een 'kasrondje' niet met zich dat sprake is van kwijtschelding. Het feit dat niet jaarlijks een notariële akte van schenking wordt opgemaakt maakt dit niet anders, aldus het Hof.
Tegen dit oordeel keert zich het middel.
2.3. '
s Hofs oordeel dat het in geschil zijnde bedrag van € 2250 niet is kwijtgescholden, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onvoldoende gemotiveerd. Het middel faalt derhalve.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2015.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 493.