ECLI:NL:HR:2015:879

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 april 2015
Publicatiedatum
7 april 2015
Zaaknummer
14/00203
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen verwerping van verweren en verzoeken in strafzaak met psychische problematiek

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarin de verdachte, geboren in 1989, werd beschuldigd van het verlaten van de plaats van een verkeersongeval. De Hoge Raad behandelt de verwerping van de door de verdediging aangevoerde verweren, waaronder de motivering van de verwerping van de verzoeken tot het horen van een psycholoog als getuige-deskundige. De verdediging stelde dat de verdachte lijdt aan PTSS en dat haar psychische toestand invloed had op haar handelen tijdens het ongeval. Het Hof oordeelde dat de verdachte adequaat had gereageerd na het ongeval en dat er geen sprake was van een zodanige ziekelijke stoornis dat deze aan toerekening van het feit in de weg stond. De Hoge Raad concludeert dat het Hof de verweren op gronden heeft verworpen die zijn beslissing konden dragen en dat er voor verdere toetsing in cassatie geen plaats is. De redelijke termijn van het cassatieberoep is overschreden, maar dit heeft geen rechtsgevolg omdat er geen straf of maatregel is opgelegd aan de verdachte. De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Uitspraak

7 april 2015
Strafkamer
nr. 14/00203
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 7 september 2012, nummer 20/001040-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. L. Bien, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde deze op het bestaande beroep opnieuw te berechten en af te doen.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over de motivering van de verwerping van gevoerde verweren. Voorts klaagt het middel dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een voorwaardelijk verzoek tot het horen van de behandelend psycholoog I.D. Kalinitsch als getuige-deskundige dan wel het laten doen van nader onderzoek door een aan te wijzen deskundige.
2.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat zij:
"op 22 juni 2010 in de gemeente Beek, als bestuurster van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de Burg. Janssenstraat, de plaats van het ongeval heeft verlaten terwijl bij dat ongeval naar zij redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [betrokkene]) schade was toegebracht."
2.2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
"Als het aan de verdediging ligt is haar blazoen na deze behandeling in hoger beroep weer opgepoetst. De verdediging verzoekt u vandaag namelijk om cliënte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
 Vandaag al een en ander gezegd over situatie van cliënte; ik ga er enkel kort nog op in
 Verwijs in dat kader nadrukkelijk naar brief van psychologe Kalinitsch (gehecht aan pleitnotities)
 Heeft cliënte sinds 2007 in behandeling
 Cliënte lijdt aan PTSS
 Nog immer niet uitbehandeld en nog immer klachten van psychische en cognitieve aard en continue zenuwpijnen
 Vaak vermoeid, snel overbelast en overprikkeld
 Cognitief functioneren eveneens beïnvloed: moeite zich langer te concentreren, vergeetachtig, kan niet meerdere dingen tegelijk doen en moeite om overzicht over zaken te verwerven
 Bij onverwachte situaties in paniek, weet dan niet wat ze moet doen
 Komt doordat PTSS en chronische pijn in het werkgeheugen (korte termijn geheugen) veel ruimte innemen doordat zij steeds de aandacht trekken
 Sprake van ontregelde neurofysiologische processen
 Onverwachte situatie vereist ruimte in werkgeheugen; cliënte heeft die ruimte niet
 Conflicterende situatie; zij kan zich maar op één ding tegelijk richten
 In onderhavig geval betekent dat zij haar aandacht niet kon richten op haar afspraak om naar haar therapeut te gaan én op de aanrijding
 Op het moment dat zij haar aandacht richt op het één, vergeet zij het ander
 Daardoor kon het dat cliënte geen ruimte meer had om zich op aanrijding te richten, ofwel zij onderschatte het belang van de aanrijding
 Ik lees daarin dat cliënte daarin geen keuzevrijheid had; het was geen bewuste keuze de aanrijding te vergeten en zich te gedragen zoals ze gedaan heeft
Hoe verhoudt zich dit tot het tenlastegelegde?
 Ten eerste kan worden betwijfeld of cliënte überhaupt wel bewust is geweest van de aanrijding
 Zelf kan zij het zich in ieder geval niet herinneren
 Wist zij of kon zij redelijkerwijs vermoeden dat er sprake was van een aanrijding met schade?
 Psychologe Kalinitsch laat dit in het midden, de verdediging neemt hier dan ook geen standpunt in
 Verdediging refereert zich wat dat betreft aan uw oordeel
Valt het verlaten van de plaats van de aanrijding cliënte toe te rekenen? (art. 39 Sr.)
 Van gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens geen sprake, maar van ziekelijke stoornis naar het oordeel van de verdediging wel
 Wemes & Ten Voorde in Tekst & Commentaar art. 39 Sr: Onder de categorie 'ziekelijke stoornis' vallen de storingen die in het leven van een aanvankelijk psychisch 'gezond' individu zijn opgetreden.
 Ratio art. 39 Sr: geen strafoplegging kan volgen wanneer een rechter een feit niet toerekent aan een dader vanwege diens ten tijde van de ten laste gelegde gedraging afwijkende psychische gesteldheid.
 Er was sprake van een afwijkende psychische gesteldheid aan zijde van cliënte waardoor er in het geheel niet gesproken kan worden van wilsvrijheid
 Naar oordeel verdediging wordt aan vereisten van art. 39 Sr. voldaan (ziekelijke stoornis, causaal verband en staat aan toerekening feit aan cliënte in de weg)
 Om die reden verzoek cliënte te ontslaan van alle rechtsvervolging
Subsidiair is er sprake van overmacht (art. 40 Sr.)
 Ook hier geldt: geen vrije wilsbepaling van cliënte
 Had niet de capaciteit om anders te handelen
 Volgens Wemes (Tekst & Commentaar art. 40 Sr.) ligt grondslag straffeloosheid niet in absolute onmogelijkheid om weerstand te kunnen bieden, maar in de feitelijke omstandigheden van het concreet geval die vanwege hun uitzonderlijke of buitengewone karakter tot gevolg hebben dat naleving van een strafrechtelijke norm redelijkerwijs niet gevergd kan worden
 Cliënte bevond zich in een ongewone psychische toestand, hetgeen al ruimschoots naar voren is gebracht
 Er was sprake van een stress situatie, ingrijpend voor cliënte
 Had niet de mogelijkheid hier anders op te reageren
 Kon naleving van strafrechtelijke norm redelijkerwijs van cliënte worden gevergd?
 Naar oordeel van verdediging is zulks niet het geval
 Ook om die reden wordt verzocht cliënte te ontslaan van alle rechtsvervolging op grond van psychische overmacht
Mocht u op grond van het dossier en het vandaag verhandelde ter terechtzitting neigen naar een veroordeling van cliënte dan wel meer onderbouwing verlangen van het door de verdediging in te nemen standpunt, doe ik u bij dezen het (voorwaardelijk) verzoek om de behandeling van de zaak aan te houden en psychologe drs. I.D. Kalinitsch op te roepen ten einde te worden gehoord als getuige-deskundige dan wel een onafhankelijke deskundige aan te wijzen om cliënte te laten onderzoeken."
2.2.3.
Het bestreden arrest houdt het volgende in
- onder "strafbaarheid van de verdachte":
"De verdediging heeft bepleit dat verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu:
 primair: het feit verdachte wegens een ziekelijke stoornis niet kan worden toegerekend;
 subsidiair: verdachte een beroep op psychische overmacht toekomt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Vast staat dat verdachte op 22 juni 2010 in de gemeente Beek tijdens een parkeermanoeuvre met de achterzijde van haar auto tegen de bestuurderszijde van de geparkeerde auto van aangeefster [betrokkene] is gereden. Als gevolg van deze aanrijding is er schade ontstaan aan het
voor- en achterportier van de auto van [betrokkene]. De schade bestond uit een losgeraakte stootrand en lichte deuken ter hoogte van de stootrand, lichte vegen en krassen op een oppervlakte van 40 vierkante centimeter.
Verdachte heeft verklaard dat zij tijdens het achteruit rijden een lichte weerstand voelde. Zij heeft meteen de rem ingedrukt. Daarna is verdachte naar voren gereden en heeft zij haar auto verderop op een vrije plek geparkeerd. Verdachte is uitgestapt en is teruggelopen naar de geparkeerde auto (het hof begrijpt: naar de auto van [betrokkene]). Omdat verdachte geen schade zag aan die auto, is zij vervolgens naar haar afspraak bij de osteopaat gegaan.
Het hof neemt op grond van de door de verdediging overgelegde brief van de behandeld psycholoog Kalinitsch aan dat het voor verdachte moeilijker is dan voor een gemiddelde verkeersdeelnemer om in een dergelijke situatie, die veelal bij mensen de nodige stress zal veroorzaken, op een passende wijze te reageren.
Uit de hiervoor weergegeven verklaring van verdachte leidt het hof echter af dat verdachte, nadat zij bemerkte dat zij tegen de auto van [betrokkene] was aangereden, direct na de aanrijding ondanks haar psychische klachten aanvankelijk adequaat heeft gereageerd door terug te lopen naar de auto om te kijken of er schade was. Mede gelet daarop is het naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat:
 bij verdachte sprake is van een zodanige ziekelijke stoornis van haar geestvermogens dat deze stoornis aan toerekening van onderhavig feit geheel in de weg staat (primaire verweer);
 verdachte heeft gehandeld onder invloed van een van buiten komende dwang waartegen het bieden van weerstand in redelijkheid niet van haar kon worden gevergd (subsidiaire verweer).
Het verweer wordt bijgevolg in al zijn onderdelen verworpen.
Het hof acht ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het bewezen verklaarde."
- en onder "oplegging van straf en of maatregel":
"Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
In aanmerking genomen:
- de omstandigheid dat is gebleken dat een situatie als hiervoor beschreven voor verdachte meer stress veroorzaakt dan voor de gemiddelde verkeersdeelnemer;
- de omstandigheid dat verdachte blijkens een haar betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 16 juli 2012 niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit:
acht het hof het, evenals de advocaat-generaal, raadzaam te bepalen dat verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd."
2.3.
Door te oordelen als hiervoor onder 2.2.3 is weergegeven heeft het Hof de gevoerde verweren verworpen op gronden die zijn beslissing kunnen dragen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Voor verdere toetsing in cassatie is geen plaats. In zoverre faalt het middel.
2.4.
Voorts heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat geen uitdrukkelijke beslissing was vereist op de in het middel bedoelde verzoeken. Ook dat oordeel is niet onbegrijpelijk, nu (i) het Hof de door de raadsman overgelegde brief van de behandelend psycholoog I.D. Kalinitsch in zijn beoordeling van de zaak heeft betrokken, (ii) aan de verdachte geen straf of maatregel heeft opgelegd, en (iii) het door de raadsman aangevoerde klaarblijkelijk aldus heeft verstaan dat de verzoeken slechts zijn gedaan voor het zich hier niet voordoende geval dat het Hof "mocht (...) neigen naar een veroordeling van cliënte dan wel meer onderbouwing verlangen van het door de verdediging in te nemen standpunt". Ook in zoverre is het middel tevergeefs voorgesteld.

3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de omstandigheid dat de verdachte strafbaar is verklaard doch geen straf of maatregel is opgelegd, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 april 2015.