ECLI:NL:HR:2015:901

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
13/05793
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verzoek tot horen van getuigen in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 april 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1986, was in hoger beroep veroordeeld voor openlijk geweld gepleegd op 24 en 25 mei 2013 in Utrecht. Het geweld bestond uit het gooien van verfbommen naar verschillende panden en naar politieagenten. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte, mr. W.H. Jebbink, een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van getuigen. Het Hof heeft echter geen aanleiding gezien om dit verzoek in overweging te nemen, omdat het niet als een uitdrukkelijk verzoek werd opgevat. De raadsman had tijdens zijn pleidooi slechts een handgeschreven aantekening gemaakt waarin verwezen werd naar een pleitnota van een medeverdachte. De Hoge Raad oordeelt dat er geen rechtsregel is die de rechter verplicht om te beslissen over een verzoek dat niet expliciet door de verdachte is gedaan. Het middel faalt en de Hoge Raad verwijst de zaak terug naar de rolzitting, zodat de Advocaat-Generaal zich kan uitlaten over de overige middelen van cassatie. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling op 14 april 2015.

Uitspraak

7 april 2015
Strafkamer
nr. 13/05793
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 18 november 2013, nummer 21/005763-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.

1.Geding in cassatie

Het beroep - dat blijkens de akte intrekking cassatie van 16 april 2014 niet is gericht tegen de vrijspraak van het impliciet primair tenlastegelegde en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen [verbalisant 1], [verbalisant 2] en El Greco V.O.F. - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij Gemeente Utrecht heeft mr. P.C. Verloop, advocaat te Rotterdam, een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het eerste middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op het (voorwaardelijk) verzoek tot het horen van [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] als getuigen.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 24 mei 2013 en 25 mei 2013 te Utrecht, met anderen, op of aan de openbare weg, de Ganzenmarkt, openlijk met verenigde krachten geweld heeft gepleegd tegen personen en panden en goederen, te weten:
- het Stadhuis Utrecht, welk geweld bestond uit het bekladden van een gevel en het vernielen van een raam en het gooien van verfbommen tegen het pand, en
- Snackbar El Greco, welk geweld bestond uit het gooien van verfbommen tegen de voorzijde en zijkant van het pand, en
- Restaurant Stan & Co, welk geweld bestond uit het gooien van verfbommen tegen de voorgevel en het terras en stoelen en tafels, en
- De Goudsmederij, welk geweld bestond uit het gooien van verfbommen tegen de voorgevel van het pand, en
- Elizabeth Wakefield Styling, welk geweld bestond uit het gooien van verfbommen tegen de voorgevel van het pand, en
- De Politie, welk geweld bestond uit het gooien van verfbommen naar politievoertuigen en uniformen en ondersteuningsmiddelen (te weten portofoons) en
- [betrokkene], welk geweld bestond uit het gooien van een verfbom in de richting van [betrokkene] (ten gevolge waarvan er verf in het oog van [betrokkene] is gekomen en verbalisanten, welk geweld bestond uit het gooien van verfbommen, en
- [verbalisant 3] (hoofdagent van Politie Utrecht) en [verbalisant 4] (aspirant van Politie Utrecht) en [verbalisant 5] (surveillant van politie Utrecht) en [verbalisant 6] (agent van politie Utrecht), welk geweld bestond uit het gooien van vuurwerk naar en/of afsteken van vuurwerk in de richting van [verbalisant 3] en [verbalisant 4] en [verbalisant 5] en [verbalisant 6]."
2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 4 november 2013 heeft de raadsman van de verdachte, mr. W.H. Jebbink, aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer het volgende in:
"Geen verband personen in het pand en de ten laste gelegde feiten
26. Voorop stel ik dat cliënt op beelden in het dossier niet is herkend als een van de personen die verfbommen, vuurwerk, bierflesjes of andere objecten heeft gegooid. Evenmin blijkt uit enige andere omstandigheid dat een van de gooiers of bekladders is te herleiden tot de persoon van cliënt."
Voorts houdt deze pleitnota als handgeschreven aantekening in:
"Par. 29-33 inzake [medeverdachte] dient hier als ingelast te worden beschouwd. Zie bijlage: pleitnota [medeverdachte]."
2.4.
Het Hof heeft kennelijk in de handgeschreven verwijzing naar de pleitnota in de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] geen aanleiding gezien het gestelde in die pleitnota van overeenkomstige toepassing te verklaren.
2.5.
Geen rechtsregel verplicht de rechter te beslissen omtrent enig verzoek dat niet door of namens de verdachte uitdrukkelijk ter terechtzitting is gedaan.
2.6.
De enkele mededeling van de raadsman tijdens zijn pleidooi dat "Par. 29-33 inzake [medeverdachte] als hier ingelast (dient) te worden beschouwd. Zie bijlage: pleitnota [medeverdachte]", heeft het Hof niet als een uitdrukkelijk ter terechtzitting gedaan verzoek behoeven op te vatten.
2.7.
Het middel faalt.
2.8.
De Advocaat-Generaal heeft zich niet uitgelaten over de overige voorgestelde middelen. De Hoge Raad is van oordeel dat de Advocaat-Generaal daartoe alsnog in de gelegenheid behoort te worden gesteld. Met het oog daarop dient de zaak naar de rolzitting te worden verwezen.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 14 april 2015;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 april 2015.