Uitspraak
1.Geding in cassatie
Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beslissing
verwijst de zaak naar de rolzitting van 14 april 2015;
7 april 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 april 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1986, was in hoger beroep veroordeeld voor openlijk geweld gepleegd op 24 en 25 mei 2013 in Utrecht. Het geweld bestond uit het gooien van verfbommen naar verschillende panden en naar politieagenten. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte, mr. W.H. Jebbink, een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van getuigen. Het Hof heeft echter geen aanleiding gezien om dit verzoek in overweging te nemen, omdat het niet als een uitdrukkelijk verzoek werd opgevat. De raadsman had tijdens zijn pleidooi slechts een handgeschreven aantekening gemaakt waarin verwezen werd naar een pleitnota van een medeverdachte. De Hoge Raad oordeelt dat er geen rechtsregel is die de rechter verplicht om te beslissen over een verzoek dat niet expliciet door de verdachte is gedaan. Het middel faalt en de Hoge Raad verwijst de zaak terug naar de rolzitting, zodat de Advocaat-Generaal zich kan uitlaten over de overige middelen van cassatie. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling op 14 april 2015.