ECLI:NL:HR:2015:907

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
14/02690
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep in strafzaken en de eisen aan de aantekening van mondelinge arresten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 april 2015 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerder vonnis van het hof, waarin het hof had geoordeeld dat de aantekening van het mondeling arrest niet voldeed aan de eisen zoals gesteld in de Regeling aantekening mondeling vonnis. De verdachte, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.P. Snorn, stelde dat het hof ten onrechte had verwezen naar de processtukken in de aantekening van het mondeling arrest, in plaats van de inhoud van de bewijsmiddelen volledig te vermelden. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter had echter het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard kon worden op basis van artikel 80a RO.

De Hoge Raad overwoog dat de opvatting van de verdachte geen steun vond in de relevante wetgeving en de wetsgeschiedenis. De Hoge Raad verwees naar eerdere jurisprudentie, waarin was vastgesteld dat de aantekening van een mondeling arrest aan bepaalde eisen moet voldoen, maar dat het niet noodzakelijk is om alle bewijsmiddelen in detail te vermelden, vooral niet in het geval van een bekennende verdachte. De Hoge Raad concludeerde dat de klacht van de verdachte niet voldoende was om het cassatieberoep te rechtvaardigen, en verklaarde het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak benadrukt de eisen die aan de aantekening van mondelinge arresten worden gesteld en de grenzen van de cassatieprocedure in strafzaken. De Hoge Raad bevestigde dat niet elke klacht over de inhoud van de aantekening automatisch leidt tot ontvankelijkheid in cassatie, vooral wanneer de wet en de vaste rechtspraak duidelijk zijn.

Uitspraak

7 april 2015
Strafkamer
nr. 14/02690
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 22 april 2014, nummer 21/006111-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte toepassing heeft gegeven aan de tweede volzin van derde lid van art. 359 Sv inzake de bekennende verdachte.
2.2.
Het bestreden arrest is gewezen door een enkelvoudige kamer van het Hof en mondeling gegeven ter terechtzitting in hoger beroep van 22 april 2014. Dat mondeling arrest is aangetekend in het proces-verbaal van die terechtzitting. Dat proces-verbaal houdt in:
"De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van het procesdossier, waaronder:
A. een schriftelijk stuk, te weten een fotokopie van een proces-verbaal van aangifte van 29 november 2012, nr.: PL04ZC 2012103457-1, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant], BOA, domein generieke opsporing, regiopolitie IJsselland, team Zwolle-Centrum/Zuid, inhoudende de verklaring van [slachtoffer];
B. een schriftelijk stuk, te weten een letselrapportage op basis van ingewonnen informatie, Forensische Geneeskunde, GGD IJsselland, d.d. 19 februari 2013 opgemaakt door S.J.Th. van Kuijk, forensisch arts;
(...)
AANTEKENING MONDELING ARREST
(...)
d. inhoud van de bewijsmiddelen, voor zover deze tot het bewijs van het (de) ten laste gelegde feit(en) dient, alsmede vermelding van de redengevende feiten en omstandigheden, voor de beslissing dat het (de) feit(en) door de verdachte(n) is (zijn) begaan:
de inhoud van de hiervoor onder A en B genoemde stukken, alsmede de bekennende verklaring van verdachte ter zitting, - inhoudende: "Op 22 november 2012 liep ik op het Stationsplein te Zwolle. Daar is een man tegen mij aangelopen. Ik heb die bewuste man bij de arm gepakt. Ik werd boos. Ik wilde hem wel slaan. Ik heb die man een duw gegeven, waardoor die man is gevallen." - leveren op de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de voorzitter bewezen acht en de overtuiging heeft verkregen dat verdachte het hierna bewezenverklaarde heeft begaan;
e. bewezenverklaring:
hij op 22 november 2012 te Zwolle opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]) met kracht een duw heeft gegeven ten gevolge waarvan [slachtoffer] is komen te vallen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
2.3.
De aantekening van een mondeling arrest van de enkelvoudige kamer van een gerechtshof dient ingevolge art. 425, derde lid, Sv te voldoen aan de eisen die zijn gesteld in de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling van strafzaken in hoger beroep van 2 oktober 1996 (Stcrt. 1996, 197). Art. 3 van deze Regeling houdt onder d in dat de aantekening de navolgende gegevens dient te bevatten:
"inhoud van de bewijsmiddelen, voor zover deze tot het bewijs van het (de) telastegelegde feit(en) dient, alsmede vermelding van de redengevende feiten en omstandigheden, voor de beslissing dat het (de) feit(en) door de verdachte(n) is (zijn) begaan (voor de inhoud van de bewijsmiddelen kan worden verwezen naar het proces-verbaal van de terechtzitting en andere processtukken. Indien niet de gehele inhoud voor het bewijs is gebezigd, dan aangeven welk deel wel is gebruikt)."
2.4.
Aan het middel ligt de opvatting ten grondslag dat in de aantekening van het mondeling arrest wat betreft de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen slechts in het geval als bedoeld in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv (bekennende verdachte) mag worden verwezen naar de processtukken.
2.5.
Die opvatting vindt geen steun in voormelde Regeling noch in art. 359 Sv noch in de geschiedenis van de totstandkoming van de tweede volzin van het derde lid van die bepaling (vgl. 8 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK5605, NJ 2010/7). Het middel faalt.
2.6.
In HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241 is als een aan de wetsgeschiedenis van art. 80a RO ontleend voorbeeld van een klacht die geen behandeling in cassatie rechtvaardigt, genoemd de klacht "waarin de duidelijke strekking van de wet of vaste rechtspraak wordt miskend". Gelet hierop zal de Hoge Raad - gezien art. 80a RO - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 april 2015.