In deze zaak heeft de Staatssecretaris van Financiën beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 april 2014, nr. 13/00282. Dit hoger beroep was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Oost-Nederland (nr. AWB 11/3544) betreffende de opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2006 aan de belanghebbende, [X] Holding B.V. De Staatssecretaris heeft een middel voorgesteld, waarop de belanghebbende een verweerschrift heeft ingediend. Vervolgens heeft de Staatssecretaris een conclusie van repliek ingediend, waarna de belanghebbende een conclusie van dupliek heeft ingediend.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd gesteld dat het middel geen nadere motivering behoeft, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
In de beslissing heeft de Hoge Raad de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, waarbij rekening is gehouden met de samenhang met een andere zaak (nr. 14/02894). De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en stelde de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2015.