ECLI:NL:HR:2015:924

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 april 2015
Publicatiedatum
9 april 2015
Zaaknummer
14/06150
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep in huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 april 2015 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat was ingesteld door de man in een geschil over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.Th.J. van der Klei, had cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 6 mei 2014 was gewezen. De vrouw, tegen wie het beroep was ingesteld, was niet verschenen en had geen bekende woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland.

De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar eerdere vonnissen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en het arrest van het hof. De Procureur-Generaal had in zijn standpunt aangegeven dat de man niet-ontvankelijk verklaard diende te worden op grond van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), omdat de man klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De advocaat van de man heeft hierop gereageerd, maar de Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door de man waren aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigden.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende belang bij het instellen van cassatie en de toepassing van artikel 80a RO in civiele zaken, met name in het personen- en familierecht.

Uitspraak

10 april 2015
Eerste Kamer
14/06150
LZ/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. D.Th.J. van der Klei,
t e g e n
[de vrouw],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C/02/251183/HA ZA 12-464 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 september 2012 en 10 april 2013;
b. het arrest in de zaak HD 200.130.229/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 6 mei 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de vrouw is verstek verleend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring op de voet van art. 80a RO.
De advocaat van de man heeft bij brief van 6 maart 2015 op dit standpunt gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 5-7).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
10 april 2015.