Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
14 april 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 3 mei 2013, met nummer 23/001916-12. De verdachte, geboren in 1968, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. T.C. ten Rouwelaar-Hoogland, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. De schriftuur met deze middelen is aan het arrest gehecht en maakt daar deel van uit. De Advocaat-Generaal, W.H. Vellinga, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarop de raadsvrouwe schriftelijk heeft gereageerd.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 14 april 2015 het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.