Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel
3.Beoordeling van het derde middel
4.Slotsom
5.Beslissing
14 april 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 19 maart 2013. De verdachte, geboren in 1955, had een gevangenisstraf van 36 maanden opgelegd gekregen. De advocaat van de verdachte, mr. R.J. Baumgardt, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk kan worden verklaard op basis van artikel 80a RO.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden, met uitzondering van het derde middel. Dit middel klaagt over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. De Hoge Raad oordeelt dat de redelijke termijn is overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden en er meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep.
Als gevolg van deze overschrijding heeft de Hoge Raad besloten de opgelegde gevangenisstraf te verminderen van 36 maanden naar 35 maanden. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen op 14 april 2015 en uitgesproken ter openbare terechtzitting.