ECLI:NL:HR:2015:947

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 april 2015
Publicatiedatum
14 april 2015
Zaaknummer
13/02123
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de gevangenisstraf wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 april 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 8 april 2013. De verdachte, vertegenwoordigd door mr. D. Moszkowicz, had beroep in cassatie ingesteld tegen de opgelegde gevangenisstraf van 36 maanden. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de strafoplegging. De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof had verzuimd te beslissen op een verweer van de verdachte met betrekking tot de redelijke termijn van berechting, zoals vastgelegd in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Dit verweer was door de raadsman van de verdachte naar voren gebracht tijdens de zitting in hoger beroep, waarbij werd gesteld dat de behandeling meer dan twee jaar had geduurd, wat een overschrijding van de redelijke termijn opleverde.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof op straffe van nietigheid een met redenen omklede beslissing had moeten geven over dit verweer. Aangezien dit niet was gebeurd, werd het middel gegrond verklaard. De Hoge Raad besloot de zaak zelf af te doen om doelmatigheidsredenen en concludeerde dat de redelijke termijn was overschreden. Dit leidde tot de beslissing om de gevangenisstraf van de verdachte te verminderen van 36 maanden naar 34 maanden. De overige middelen in cassatie konden niet tot vernietiging leiden, en de Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de verplichting van de rechter om hierop te beslissen.

Uitspraak

14 april 2015
Strafkamer
nr. 13/02123
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 8 april 2013, nummer 23/005543-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D. Moszkowicz, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het vierde middel

2.1.
Het middel bevat de klacht dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een namens de verdachte gevoerd verweer met betrekking tot de redelijke termijn.
2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 maart 2013 heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de bij het proces-verbaal gevoegde pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"Tot slot merk ik in het kader van de strafmaat nog op dat de behandeling in hoger beroep ruim twee jaar heeft geduurd, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn (ex artikel 6 lid 1 EVRM en 14 lid 1 IVBP) oplevert. Voor de berechting van een zaak in hoger beroep heeft als uitgangspunt te gelden dat het geding in beginsel behoort te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaren nadat het rechtsmiddel is ingesteld. Het hoger beroep is op 29 december 2010 ingesteld. De zaak is niet dusdanig complex dat dat het overschrijden van de redelijke termijn zou rechtvaardigen. Integendeel. De verdediging heeft er alles aan gedaan om de zaak zo spoedig mogelijk af te ronden. Zo hebben wij bijvoorbeeld ten behoeve van de voortgang afstand gedaan van de getuige [betrokkene 1], die bij de raadsheer-commissaris gehoord zou worden, maar niet was verschenen. Ik verzoek u in ieder geval op die grond strafvermindering toe te passen."
2.3.
Aldus is een verweer gevoerd waaromtrent het Hof op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een met redenen omklede beslissing had moeten geven. Aangezien zodanige beslissing in de bestreden uitspraak niet voorkomt, is het middel gegrond.
2.4.
De Hoge Raad zal de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat, nu door het Hof uitspraak is gedaan op 8 april 2013, de redelijke termijn van berechting als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM bij de behandeling van de zaak in hoger beroep is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 36 maanden.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 34 maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 april 2014.