ECLI:NL:HR:2015:952

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 april 2015
Publicatiedatum
15 april 2015
Zaaknummer
13/02727
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over schuld als delictsbestanddeel in drugszaken

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte was vrijgesproken van het tenlastegelegde feit dat zij amfetamine had verstrekt aan een minderjarige, wat leidde tot zwaar lichamelijk letsel. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de verdachte niet als aanmerkelijk onvoorzichtig of nalatig kan worden aangemerkt. De Hoge Raad stelt dat de beoordeling van schuld in de zin van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht afhankelijk is van de gedragingen van de verdachte en de omstandigheden van het geval. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, maar alleen wat betreft de beslissingen over de tenlastelegging en de strafoplegging, en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.

De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 22 februari 2010, waarbij de verdachte amfetamine, ook wel 'speed' genoemd, aan een minderjarige heeft verstrekt. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte niet had gehandeld met aanmerkelijke schuld, omdat zij ervan uitging dat het verstrekken van de drugs geen onaanvaardbaar risico met zich meebracht. De Hoge Raad oordeelt echter dat dit oordeel niet zonder meer begrijpelijk is, gezien de risico's die verbonden zijn aan het gebruik van amfetamine, zoals vastgesteld door de wetgever. De Hoge Raad benadrukt dat de verdachte, als gemiddelde drugsgebruiker, had moeten beseffen dat het verstrekken van een 'speedbom' aan een minderjarige wel degelijk een onaanvaardbaar risico met zich meebracht.

De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van schuld in drugszaken, vooral in gevallen waar minderjarigen betrokken zijn. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof voor een nieuwe beoordeling van de feiten en omstandigheden, waarbij de Hoge Raad de noodzaak van een zorgvuldige motivering van de beslissing benadrukt.

Uitspraak

14 april 2015
Strafkamer
nr. 13/02727
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 7 februari 2013, nummer 22/005615-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel richt zich tegen 's Hofs oordeel ter zake van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde dat er geen sprake is van 'schuld' in de zin van art. 308 Sr.
3.2.1.
Aan de verdachte is onder 1 meer subsidiair tenlastegelegd dat:
"zij op of omstreeks 22 februari 2010 te 's-Gravenhage roekeloos, althans grovelijk, in elk geval aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende amfetamine (speed) en/of MDMA en/of MDA en/of 4-hydroxyboterzuur en/of enig (andere) schadelijke stof (ter inname) heeft verstrekt aan [betrokkene 1], waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat [betrokkene 1] zwaar lichamelijk letsel (te weten: nier- en/of leverfalen) heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan."
3.2.2.
Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van het hem onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde. Het Hof heeft daartoe het volgende overwogen:
"Bij de beoordeling van het meer subsidiair tenlastegelegde, of het - kort gezegd - aan verdachtes schuld is te wijten dat [betrokkene 1] zwaar lichamelijk letsel, dan wel lichamelijk letsel als genoemd in artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht, heeft opgelopen, doordat de verdachte drugs aan [betrokkene 1] heeft verstrekt, gaat het met name om de vraag of van die verstrekking van de speed aan de verdachte een zodanig verwijt kan worden gemaakt dat deze als ten minste aanmerkelijk onvoorzichtig of aanmerkelijk onachtzaam of nalatig moet worden aangemerkt. Het hof dient bij deze beoordeling uit te gaan van de gemiddelde mens en in dit geval van de gemiddelde drugsgebruiker.
Het hof stelt in dit kader vast dat de verdachte vaker drugs gebruikte, ook door speed in vloeipapier te doen, er een bolletje van te maken en dit vervolgens door te slikken. Een dergelijke 'speedbom' was volgens haar verklaring bij de politie op 24 februari 2010 dan groter dan een erwt, maar kleiner dan een knikker. Uit de verklaring van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) blijkt dat de speed die zij die dag van verdachte te gebruiken hebben gekregen op soortgelijke wijze was 'klaargemaakt'. Zoals hierboven reeds overwogen heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep toegegeven dat zij op 22 februari 2010 speed in huis had en die dag zelf ook speed gebruikt had; dit wordt bevestigd door [betrokkene 1], die bij de rechter-commissaris op 22 oktober 2010 heeft verklaard dat zij zag dat de verdachte die dag stijf stond van de drugs.
Het hof acht het feit dat de verdachte zelf die dag speed heeft gebruikt een belangrijk gegeven en gaat ervan uit dat de verdachte aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] speed uit dezelfde voorraad heeft verstrekt, als zij op die dag zelf heeft gebruikt, nu er geen aanwijzingen zijn van het tegendeel.
Uit het vorenstaande leidt het hof af dat verdachte, die naar eigen zeggen regelmatig drugs gebruikte en derhalve gezien kan worden als een gemiddelde drugsgebruiker, er kennelijk vanuit is gegaan dat verstrekking van een 'speedbom' aan [betrokkene 1] niet een onaanvaardbaar gezondheidsrisico met zich bracht, zodat geen sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig gedrag. Niet is komen vast te staan dat zij op dit punt beter had moeten weten. Bij gebreke van voldoende bewijs voor 'schuld' in de zin van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht zal verdachte daarom ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken."
3.3.
De tenlastelegging onder 1 meer subsidiair is toegesneden op art. 308 Sr. Die bepaling luidt:
"1. Hij aan wiens schuld te wijten is dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden ontstaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.
2. Indien de schuld bestaat uit roekeloosheid, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie."
3.4.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Onder schuld als delictsbestanddeel wordt een min of meer grove of aanmerkelijke schuld verstaan. Of sprake is van dergelijke schuld in de zin van art. 308 Sr wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is voorts afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
3.5.
Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte kennelijk ervan is uitgegaan dat verstrekking van een (amfetamine bevattende) 'speedbom' aan [betrokkene 1] niet een onaanvaardbaar gezondheidsrisico met zich bracht, zodat geen sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig gedrag en dat niet is komen vast te staan dat de verdachte op dit punt beter had moeten weten.
3.6.
Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk. In aanmerking genomen (i) dat de stoffen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, waartoe ook amfetamine behoort, door de wetgever worden beschouwd als drugs waarvan het gebruik een onaanvaardbaar risico voor de (volks)gezondheid oplevert; en (ii) dat de verdachte, die door het Hof wordt gezien als een "gemiddelde drugsgebruiker" de amfetamine heeft verstrekt aan een minderjarige persoon had het Hof nader moeten motiveren op grond van welke feiten en omstandigheden de verdachte ervan mocht uitgaan dat het verstrekken van een "speedbom" aan die persoon niet een onaanvaardbaar risico met zich bracht.
3.7.
Het middel is terecht voorgesteld.

4.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 april 2015.