ECLI:NL:HR:2016:10

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 januari 2016
Publicatiedatum
5 januari 2016
Zaaknummer
15/02554
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis wegens persoonsverwisseling in drugszaken

Op 5 januari 2016 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een zaak betreffende een aanvraag tot herziening van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Limburg. De aanvrager, geboren in 1983, was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De aanvraag tot herziening was gebaseerd op de stelling dat niet de aanvrager, maar zijn tweelingbroer de feiten had gepleegd. De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga concludeerde dat de aanvraag gegrond was en dat de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch moest worden verwezen voor herbehandeling.

De Hoge Raad oordeelde dat er sprake was van een gegeven als bedoeld in artikel 457, eerste lid aanhef en onder c van het Wetboek van Strafvordering, wat betekent dat er nieuwe informatie was die niet bekend was tijdens de oorspronkelijke rechtszaak. Dit nieuwe gegeven wekte het ernstige vermoeden dat, indien deze informatie bekend was geweest, de Politierechter de aanvrager zou hebben vrijgesproken. De aanvraag tot herziening werd gegrond verklaard, en de Hoge Raad beval de opschorting van de tenuitvoerlegging van het eerdere vonnis.

De zaak werd vervolgens verwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling, waarbij de relevante juridische bepalingen in acht genomen moesten worden. Dit arrest benadrukt het belang van het recht op een eerlijk proces en de mogelijkheid tot herziening in gevallen van persoonsverwisseling.

Uitspraak

5 januari 2016
Strafkamer
nr. S 15/02554 H
SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 7 november 2014, nummer 03/165592-14, ingediend door mr. L.N. Geerman, advocaat te Sittard, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van 1. "opzettelijk handelen in strijd met het in art. 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod" en 2. "opzettelijk handelen in strijd met het in art. 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis.
2 De aanvraag tot herziening
2.1.
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2.
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en
onder c, Sv. In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat niet de aanvrager maar zijn tweelingbroer [betrokkene 1] de feiten heeft gepleegd.

3.De conclusie van de Advocaat-Generaal

De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvraag vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar een gerechtshof, opdat de zaak zal worden berecht en afgedaan op de wijze als in art. 472, tweede lid, Sv is voorzien.

4.Beoordeling van de aanvraag

4.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2.
Naar aanleiding van de aanvraag is op verzoek van de Advocaat-Generaal door de politie Limburg een onderzoek ingesteld. De resultaten van dit onderzoek zijn gerelateerd in een door [verbalisant] , brigadier van politie, eenheid Limburg, op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van 15 oktober 2015, inhoudende:
"Op 1 augustus 2014 werd door het DOEN team Maastricht, [betrokkene 1] , geboren te [geboorteplaats] op [...] / [...] /1983 en wonende te [plaats] aan [a-straat 1] , aangehouden als verdacht van handel in harddrugs (zie bijlage 1). Ik, verbalisant, was op dat moment lid van het DOEN team. Een en ander werd toen gerelateerd in proces-verbaal nummer 2014083115. [betrokkene 1] legitimeerde zich middels een geldig Nederlands rijbewijs. De personalia, foto en vingerafdrukken van [betrokkene 1] werden vastgelegd in de Basisvoorziening Identiteitsvoorziening.
Ik, verbalisant, heb de foto van het rijbewijs van [betrokkene 1] , gezien. De foto op het rijbewijs kwam overeen met de aangehouden [betrokkene 1] .
Op 1 oktober 2015 heb ik, verbalisant, [betrokkene 1] , aangehouden voor de handel in harddrugs. [betrokkene 1] legitimeerde zich middels een Nederlandse identiteitskaart. De identiteitskaart werd op 5 januari 2015 afgegeven. De personalia van [betrokkene 1] werden vastgelegd in de Basisvoorziening Identiteitsvaststelling. Tevens werd een foto en werden vingerafdrukken genomen middels de identiteitszuil.
De persoon die op 1 oktober 2015 werd aangehouden is dezelfde persoon die op 1 augustus 2014 door het DOEN team werd aangehouden.
Door het Openbaar Ministerie werd in de zaak van 1 augustus 2014 [aanvrager] gedagvaard (zie bijlage 2). [aanvrager] is niet de persoon die op 1 augustus 2014 werd aangehouden."
4.3.
De inhoud van dat proces-verbaal geeft steun aan de stelling waarop de aanvraag berust, te weten dat in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening is gevraagd, sprake is geweest van een persoonsverwisseling.
4.4.
Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Politierechter, ware deze hiermee bekend geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.

5.Slotsom

Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat hier sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv, zodat de aanvraag gegrond is en als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart de aanvraag tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 januari 2016.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.