ECLI:NL:HR:2016:100

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 januari 2016
Publicatiedatum
22 januari 2016
Zaaknummer
14/05057
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de toepassing van de hardheidsclausule bij te late betaling van griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 januari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door Aerdenburgh Holding B.V. tegen twee verweerders. De zaak betreft de toepassing van artikel 127a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat betrekking heeft op de betaling van griffierechten. De verweerders hadden het griffierecht te laat betaald, en het gerechtshof Amsterdam had in hoger beroep geoordeeld dat de sanctie van niet-tijdige betaling niet van toepassing was, omdat dit zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Aerdenburgh heeft hiertegen cassatie ingesteld, waarbij de Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de arresten van het hof en verwijzing.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de sanctie van artikel 127a lid 2 Rv, die inhoudt dat bij niet-tijdige betaling de gedaagde van de instantie wordt ontslagen, uitsluitend is bedoeld om de tijdige betaling van het griffierecht af te dwingen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de gedaagde geen rechtsmiddel toekomt tegen de beslissing van het hof om artikel 127a lid 2 Rv buiten toepassing te laten. Daarnaast heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het hof had moeten ingaan op de subsidiaire vorderingen van Aerdenburgh, aangezien het hof de primaire vorderingen niet toewijsbaar achtte. De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling.

De Hoge Raad heeft ook de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van Aerdenburgh begroot op een totaal van € 3.528,70, bestaande uit verschotten en salaris voor de advocaat. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

22 januari 2016
Eerste Kamer
14/05057
LZ/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
AERDENBURGH HOLDING B.V.,
gevestigd te Aerdenhout,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga,
t e g e n
1. [verweerder 1] ,
2. [verweerster 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. H.L. van Lookeren Campagne.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Aerdenburgh en [verweerders]

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 468619 CV EXPL 10-7062 van de kantonrechter te Haarlem van 4 augustus 2010,
8 december 2010 en 4 mei 2011;
b. de arresten in de zaaknummers 200.085.686/01 en 200.088.734/01 van het gerechtshof Amsterdam van
14 juni 2011, 31 juli 2012 en 27 mei 2014.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de arresten van het hof heeft Aerdenburgh beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerders] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor Aerdenburgh mede door mr. T. Welschen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 14 juni 2011, 31 juli 2012 en 27 mei 2014 en tot verwijzing.
De advocaat van Aerdenburgh heeft bij brief van 6 oktober 2015 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

3.1.1
Aerdenburgh heeft in deze procedure primair vorderingen ingesteld die erop zijn gebaseerd dat tussen partijen in februari 2010 een huur- en koopovereenkomst is tot stand gekomen. Subsidiair heeft Aerdenburgh vorderingen ingesteld die zijn gebaseerd op afgebroken onderhandelingen.
3.1.2
De primaire vorderingen zijn door de kantonrechter goeddeels toegewezen. [verweerders] hebben tegen deze toewijzing hoger beroep ingesteld.
3.1.3
[verweerders] hebben in hoger beroep het griffierecht een dag te laat betaald. Het hof heeft evenwel art. 127a lid 2 Rv in hun geval buiten toepassing gelaten op de in art. 127a lid 3 Rv genoemde grond dat die toepassing zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
3.1.4
Bij eindarrest heeft het hof de vonnissen van de kantonrechter vernietigd en de vorderingen van Aerdenburgh afgewezen.
3.2.1
Onderdeel 3 van het middel keert zich tegen de beslissing van het hof tot het buiten toepassing laten van art. 127a lid 2 Rv. Het voert aan dat de in art. 127a lid 4 Rv vervatte uitsluiting van hogere voorziening tegen deze beslissing in dit geval uitzondering lijdt omdat het hof buiten het toepassingsgebied van deze regeling is getreden, althans een fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd door Aerdenburgh niet te horen alvorens zijn beslissing te geven.
3.2.2
Het onderdeel faalt. De sanctie van art. 127a lid 2 Rv, inhoudende dat bij niet-tijdige betaling van het griffierecht door de eiser, de gedaagde van de instantie wordt ontslagen, is uitsluitend gegeven om de tijdige betaling van het griffierecht af te dwingen (Kamerstukken II 2008-2009, 31 758, nr. 3, p. 5, 7-8 en 17-18, en nr. 6, p. 17-18). Die sanctie strekt niet ter bescherming van enig recht of belang van de gedaagde. De gedaagde komt daarom geen rechtsmiddel toe tegen de beslissing terzake, ook niet met een beroep op een doorbrekingsgrond. Hetzelfde geldt voor de geïntimeerde als het, zoals in dit geval, gaat om de vraag of art. 127a lid 2 Rv moet worden toegepast jegens de appellant.
3.3.1
Onderdeel 1 klaagt dat het hof slechts heeft beslist omtrent de primaire vorderingen en niet is ingegaan op de subsidiaire vorderingen van Aerdenburgh.
3.3.2
Dit onderdeel is gegrond. Nu het hof, anders dan de kantonrechter, de primaire vorderingen van Aerdenburgh niet toewijsbaar achtte, diende het alsnog in te gaan op de subsidiaire vorderingen van Aerdenburgh, aan de behandeling waarvan de kantonrechter niet was toegekomen. Door dat onderzoek achterwege te laten, heeft het hof de devolutieve werking van het hoger beroep miskend, zoals het onderdeel met juistheid aanvoert.
3.4
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 27 mei 2014;
verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerders] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Aerdenburgh begroot op € 928,70 aan verschotten en
€ 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter, en de raadsheren C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
22 januari 2016.