Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
31 mei 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 mei 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 18 november 2014. De verdachte, geboren in 1974, was veroordeeld tot 13 jaren gevangenisstraf wegens onder andere het medeplegen van voorbereiding van moord en poging tot moord, in de zaak die bekend staat als de "Tattoo killers". Het cassatieberoep werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat R.J. Baumgardt. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter concludeerde dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moest worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de verdachte zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de partij die het cassatieberoep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het beroep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Gezien deze overwegingen heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak werd gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting. Dit arrest is een belangrijke uitspraak in het strafrecht, waarbij de Hoge Raad de grenzen van de ontvankelijkheid in cassatie heeft verduidelijkt.