ECLI:NL:HR:2016:1152

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juni 2016
Publicatiedatum
9 juni 2016
Zaaknummer
15/04371
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over overdrachtsbelasting en toekenning dwangsom

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juni 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Hof van 11 augustus 2015, waarin het hoger beroep van de belanghebbende werd behandeld. De belanghebbende had op 1 juni 2011 de eigendom verkregen van een onroerende zaak en had op 4 juli 2011 op aangifte een bedrag aan overdrachtsbelasting voldaan. Na bezwaar tegen dit bedrag, dat door de Inspecteur ongegrond werd verklaard, heeft de belanghebbende cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de middelen van de belanghebbende slagen op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest met nummer 15/04352. Dit eerdere arrest is aan het huidige arrest gehecht. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de uitspraak van het Hof vernietigd moet worden, terwijl de uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.

Deze uitspraak is gedaan door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, en is openbaar uitgesproken op 10 juni 2016.

Uitspraak

10 juni 2016
Nr. 15/04371
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 11 augustus 2015, nr. 14/00090, op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. AWB 12/3335) betreffende een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan overdrachtsbelasting.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende heeft op 1 juni 2011 de eigendom verkregen van een onroerende zaak. Te dier zake heeft zij op 4 juli 2011 op aangifte een bedrag aan overdrachtsbelasting voldaan.
2.1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen het op deze aangifte voldane bedrag.
2.1.3.
Vervolgens heeft tussen de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur een uitgebreide schriftelijke en mondelinge gedachtewisseling plaatsgevonden.
2.2.
Bij uitspraak van 7 juni 2012 heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard. Hierbij heeft hij op grond van het bepaalde in artikel 4:18 Awb, beslist dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor toekenning van een dwangsom in de zin van artikel 4:17 e.v. Awb.
2.3.
De middelen slagen op de gronden die zijn vermeld in het heden in de zaak met nummer 15/04352 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2016.