In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 15/04372. De zaak betreft een geschil over de betaling van overdrachtsbelasting door belanghebbende, die op 23 mei 2011 de eigendom van een onroerende zaak verkreeg en op 11 juli 2011 een bedrag aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan heeft. Belanghebbende maakte bezwaar tegen het voldane bedrag, maar de Inspecteur verklaarde dit bezwaar op 24 juli 2012 ongegrond. De Hoge Raad heeft zowel het beroep in cassatie van belanghebbende als dat van de Staatssecretaris van Financiën beoordeeld. De Hoge Raad verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond en dat van de Staatssecretaris gegrond, waarbij de uitspraak van het Gerechtshof werd vernietigd en de uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van belanghebbende niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten.