In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen op 13 oktober 2015, met betrekking tot de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de vennootschapsbelasting voor de jaren 2009 en 2010. De uitspraak van het Gerechtshof was een gevolg van een hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Gelderland. De belanghebbende heeft in cassatie verschillende middelen voorgesteld, die door de Hoge Raad zijn beoordeeld.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de uitspraak van het Gerechtshof in stand laat.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is op 10 juni 2016 openbaar uitgesproken, waarbij de vice-president en de raadsheren de uitspraak hebben gedaan in aanwezigheid van de waarnemend griffier.