Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
10 juni 2016.
Hoge Raad
Op 10 juni 2016 heeft de Hoge Raad der Nederlanden in de zaak met nummer 16/00972 uitspraak gedaan. Deze zaak betreft een verzoeker die in cassatie is gegaan tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het hof had eerder op 11 februari 2016 een arrest gewezen in de zaak 200.181.817/01, dat aan de Hoge Raad is gehecht. De Hoge Raad verwijst naar het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 4 december 2015, dat ook relevant is voor het geding.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 80a lid 1 van de Rechtsvordering. De Procureur-Generaal had in zijn standpunt aangegeven dat de verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, en dat de klachten die waren aangevoerd niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft deze beoordeling overgenomen en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen.
De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) en de informatieplicht die daaruit voortvloeit. De beslissing benadrukt de noodzaak voor verzoekers om aan hun informatieplicht te voldoen om in aanmerking te komen voor een schone lei.