ECLI:NL:HR:2016:1173

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juni 2016
Publicatiedatum
10 juni 2016
Zaaknummer
16/00972
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging zonder schone lei wegens tekortschieten in informatieplicht in het kader van de WSNP

Op 10 juni 2016 heeft de Hoge Raad der Nederlanden in de zaak met nummer 16/00972 uitspraak gedaan. Deze zaak betreft een verzoeker die in cassatie is gegaan tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het hof had eerder op 11 februari 2016 een arrest gewezen in de zaak 200.181.817/01, dat aan de Hoge Raad is gehecht. De Hoge Raad verwijst naar het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 4 december 2015, dat ook relevant is voor het geding.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 80a lid 1 van de Rechtsvordering. De Procureur-Generaal had in zijn standpunt aangegeven dat de verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, en dat de klachten die waren aangevoerd niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft deze beoordeling overgenomen en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen.

De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) en de informatieplicht die daaruit voortvloeit. De beslissing benadrukt de noodzaak voor verzoekers om aan hun informatieplicht te voldoen om in aanmerking te komen voor een schone lei.

Uitspraak

10 juni 2016
Eerste Kamer
16/00972
LZ/RB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/19/12/339 R van de rechtbank Noord-Nederland van 4 december 2015;
b. het arrest in de zaak 200.181.817/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 februari 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest en het aanvullend cassatierekest zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring op grond van art. 80a lid 1 RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 5 – 7).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
10 juni 2016.