ECLI:NL:HR:2016:1208

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 juni 2016
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
15/02817
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting

In deze zaak heeft de Staatssecretaris van Financiën beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 mei 2015. Dit hoger beroep betrof meerdere navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting die waren opgelegd aan de erfgenamen van [A] over de jaren 1994 tot en met 2000. De Rechtbank Oost-Nederland had eerder uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij verschillende nummers van de AWB waren betrokken. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het voorgestelde middel niet tot cassatie kon leiden. Dit was in lijn met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering nodig is als het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 992 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens is er een griffierecht geheven van € 497. De uitspraak is openbaar gedaan op 17 juni 2016, waarbij de vice-president R.J. Koopman als voorzitter optrad, samen met de raadsheren C. Schaap en J. Wortel, en de waarnemend griffier F. Treuren aanwezig was.

Uitspraak

17 juni 2016
Nr. 15/02817
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 7 mei 2015, nrs. 13/00503 tot en met 13/00517, op het hoger beroep van
de erfgenamen van [A], gewoond hebbende te
[Z](hierna: belanghebbenden) tegen een uitspraak van de Rechtbank Oost-Nederland (nrs. AWB 12/2569, 12/2570, 12/2571, 12/2573, 12/2574, 12/2576, 12/2578, 12/2579, 12/2580, 12/2581, 12/2582, 12/2584, 12/2585 12/3988 en 12/3991) betreffende aan erflaatster opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1994 tot en met 2000 en navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting over de jaren 1995 tot en met 2000, en de bij deze navorderingsaanslagen gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
Belanghebbenden hebben een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van het middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbenden, vastgesteld op € 992 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2016.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 497.