ECLI:NL:HR:2016:1256

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 maart 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
15/04761
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tot herziening van een strafrechtelijke veroordeling wegens onjuiste aangifte successierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 maart 2016 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De aanvrager, geboren in 1946, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, wegens het opzettelijk doen van een onjuiste of onvolledige aangifte in het kader van het successierecht. De aanvrager stelde dat er nieuwe informatie was die niet bekend was tijdens de eerdere rechtszittingen, namelijk een beschikking van de belastinginspecteur die de aanslag in het recht van successie tot nihil had verminderd. Deze informatie werd door de aanvrager als grond voor herziening ingediend.

De Hoge Raad overwoog dat de aanvraag tot herziening niet kon slagen. De aanvrager was niet veroordeeld vanwege het betalen van te weinig belasting, maar omdat hij een onjuiste aangifte had gedaan. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrager geen melding had gemaakt van drie vorderingen die hij en zijn toenmalige echtgenote hadden verkregen, waardoor de belastinginspecteur niet in staat was om een juist oordeel te vellen over de aangifte. De Hoge Raad merkte op dat de beschikking van de belastinginspecteur niet was gemotiveerd en dat de aanvrager niet had aangetoond dat de nieuwe informatie relevant was voor zijn veroordeling.

Uiteindelijk werd de aanvraag tot herziening afgewezen, en de Hoge Raad bevestigde de eerdere veroordeling. Dit arrest benadrukt het belang van volledige en correcte aangiften in belastingzaken en de strikte voorwaarden voor herziening van eerdere uitspraken.

Uitspraak

8 maart 2016
Strafkamer
nr. S 15/04761 H
LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 1 oktober 2014, nummer 21/001068-13, ingediend door J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 25 september 2012 - de aanvrager ter zake van "opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
2 De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Beoordeling van de aanvraag

3.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2.
Bij het arrest waarvan thans herziening wordt gevraagd, is de aanvrager tot straf veroordeeld wegens het onjuist en/of onvolledig doen van een aangifte successierecht. Bewezenverklaard is dat in die aangifte geen melding is gemaakt van de verkrijging krachtens erfrecht door de aanvrager en zijn toenmalige echtgenote ter zake van het overlijden van [betrokkene 1] van drie vorderingen die de erflaatster op hen beiden had.
3.3.
Ter zake van die verkrijging is aan de aanvrager door de belastinginspecteur een aanslag in het recht van successie opgelegd ten bedrage van € 425.428,-. Bij ambtshalve gegeven beschikking van 11 augustus 2015 heeft de inspecteur die aanslag tot nihil verminderd. In de aanvraag wordt betoogd dat die beschikking een gegeven vormt als hiervoor onder 3.1 bedoeld.
3.4.
Dat betoog kan niet slagen omdat de aanvrager eraan voorbij ziet dat hij niet is veroordeeld omdat hij te weinig belasting heeft betaald maar omdat hij een onjuiste en/of onvolledige aangifte heeft gedaan. In die aangifte heeft hij immers, zo volgt uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, geen melding gemaakt van de drie vorderingen die hij en zijn toenmalige echtgenote hebben verkregen, daarmee de inspecteur de mogelijkheid ontnemend zich een oordeel te vormen niet alleen over de vraag of die vorderingen krachtens erfrecht zijn verkregen maar ook over de vraag welke de waarde in het economische verkeer van die vorderingen was op de sterfdatum.
3.5.
Opmerking verdient nog dat de inspecteur zijn vorengenoemde beschikking niet heeft gemotiveerd zodat de gronden waarop hij die beschikking heeft gebaseerd niet bekend zijn. Weliswaar heeft hij in zijn beschikking verwezen naar 'de brief van 22 juli 2015', maar die brief behoort niet tot bijlagen die aan de aanvraag zijn gehecht. Overigens is de aanvrager zelf klaarblijkelijk van mening dat die brief niet op hem maar op zijn toenmalige echtgenote betrekking heeft, zodat de inhoud ervan in zijn optiek te dezen kennelijk niet van belang is en er voor de Hoge Raad dus geen reden is de aanvrager in de gelegenheid te stellen die brief alsnog te overleggen.
3.6.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 maart 2016.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.