Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
24 juni 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende huwelijkse voorwaarden met een periodiek verrekenbeding. De zaak betreft een verzoek van de man tot cassatie tegen een beschikking van het gerechtshof Amsterdam. De man en de vrouw, die in deze procedure als partijen worden aangeduid, hebben een geschil over de uitleg en toepassing van huwelijkse voorwaarden, specifiek met betrekking tot de peildatum en het begrip 'winst uit onderneming'. De man heeft eerder beroep ingesteld tegen de beschikking van het hof, waarin de vrouw verzocht heeft het beroep te verwerpen. De Advocaat-Generaal heeft in zijn conclusie tot verwerping van het beroep geadviseerd.
De Hoge Raad heeft de klachten van de man in het cassatiemiddel beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De beschikking van het hof wordt daarmee bekrachtigd.
De uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, G. Snijders en T.H. Tanja-van den Broek, waarbij G. de Groot de uitspraak in het openbaar heeft gedaan. Deze beschikking is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op huwelijkse voorwaarden en de interpretatie daarvan in het kader van het huwelijksvermogensrecht.