Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
28 juni 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld tot een geldboete van € 250,- subsidiair 5 dagen hechtenis voor een overtreding van het Honden- en Kattenbesluit 1999. De advocaat van de verdachte, G.J. Woodrow, heeft een middel van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld. Het Hof had geoordeeld dat er geen beroep in cassatie openstond tegen het bestreden arrest, op basis van artikel 427, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de wetsgeschiedenis van het Honden- en Kattenbesluit 1999 geen gewijzigd inzicht omtrent de strafwaardigheid met zich meebracht, waardoor de nieuwe regeling niet van toepassing was. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het cassatieberoep.
De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere beslissing van het Gerechtshof en onderstreept de strikte toepassing van de regels omtrent de ontvankelijkheid van cassatieberoepen in strafzaken. De zaak benadrukt ook de impact van wetgeving op de strafbaarheid van gedragingen in het kader van dierenhouderschap.