Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
28 juni 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een verkeersongeval dat plaatsvond te Meijel, waarbij twee fietsers en hun kleindochter, die in een kinderzitje zat, om het leven zijn gekomen. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, maar heeft geen middelen van cassatie ingediend. De Hoge Raad heeft op 28 juni 2016 geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn beroep, omdat hij niet binnen de wettelijk gestelde termijn een schriftuur met cassatiemiddelen heeft ingediend. Dit is in strijd met artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, wat betekent dat de Hoge Raad de verdachte niet kan ontvangen in zijn beroep.
De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door de vice-president A.J.A. van Dorst, in aanwezigheid van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster. De beslissing is openbaar uitgesproken. De zaak benadrukt het belang van het indienen van cassatiemiddelen binnen de gestelde termijnen, en de gevolgen van het niet naleven van deze procedurele vereisten voor de ontvankelijkheid van een cassatieberoep.