In het prejudiciële arrest heeft het HvJEU met betrekking tot het verzoek van Diageo tot heropening van de mondelinge behandeling als volgt overwogen en beslist:
“31 Nadat de mondelinge behandeling in deze zaak was gesloten op 3 maart 2015 na lezing door de advocaat-generaal van zijn conclusie, heeft Diageo Brands bij brief van 6 maart 2015, neergelegd ter griffie van het Hof op 20 maart daaropvolgend, verzocht om heropening van de mondelinge behandeling.
32 Ter ondersteuning van dit verzoek voert Diageo Brands in de eerste plaats aan dat de advocaat-generaal in de punten 27 en volgende van zijn conclusie de juistheid in twijfel heeft getrokken van de premissen waarop de Hoge Raad der Nederlanden zijn verwijzingsbeslissing heeft gebaseerd, namelijk dat, ten eerste, in de interpretatieve beslissing van de Varhoven kasatsionen sad van 15 juni 2009, die is bevestigd bij een tweede beslissing van 26 april 2012, alsmede in de beslissing van de Sofiyski gradski sad sprake is van een bewuste en manifeste schending van een fundamenteel beginsel van Unierecht en, ten tweede, het instellen van een rechtsmiddel voor de Varhoven kasatsionen sad voor Diageo Brands zinloos zou zijn geweest. Diageo Brands is van mening dat, indien het Hof toelaat dat over de juistheid van deze premissen nog een partijdebat kan plaatsvinden, dit debat moet beantwoorden aan de vereisten van het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor, zoals dat is vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950, alsmede in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
33 In de tweede plaats voert Diageo Brands aan niet in de gelegenheid te zijn gesteld opmerkingen te maken over bepaalde stukken die de Europese Commissie ter terechtzitting heeft neergelegd.
34 In dit verband moet eraan worden herinnerd dat het Hof krachtens artikel 83 van zijn Reglement voor de procesvoering in elke stand van het geding, de advocaat-generaal gehoord, de heropening van de mondelinge behandeling kan gelasten, met name wanneer het zich onvoldoende voorgelicht acht, wanneer een partij na afsluiting van deze behandeling een nieuw feit heeft aangebracht dat van beslissende invloed kan zijn voor de beslissing van het Hof, of wanneer een zaak moet worden beslecht op grond van een argument waarover de partijen of de in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie bedoelde belanghebbenden hun standpunten niet voldoende hebben kunnen uitwisselen (zie arrest Commissie/ Parker Hannifin Manufacturing en Parker-Hannifin, C-434/13 P, EU:C:2014:2456, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
35 Het Hof acht zich in de onderhavige zaak, de advocaat-generaal gehoord, voldoende voorgelicht om uitspraak te kunnen doen en de zaak hoeft niet te worden beslecht op grond van argumenten waarover tussen partijen geen discussie heeft plaatsgevonden. De premissen van de redenering van de verwijzende rechter waarnaar Diageo Brands verwijst, zijn ter sprake gekomen en de partijen hebben daarover ter terechtzitting hun standpunt kenbaar gemaakt.
36 Met betrekking tot de door de Commissie ter terechtzitting overgelegde stukken zij vastgesteld dat zij niet zijn ingeschreven in het register van het Hof en geen deel uitmaken van het procesdossier.
37 Bovendien zij eraan herinnerd dat de advocaat-generaal krachtens artikel 252, tweede alinea, VWEU tot taak heeft in het openbaar in volkomen onpartijdigheid en onafhankelijkheid met redenen omklede conclusies te nemen aangaande zaken waarin hij overeenkomstig het Statuut van het Hof van Justitie moet optreden. Het Hof is echter niet gebonden door de conclusie van de advocaat-generaal, noch door de motivering op grond waarvan hij tot die conclusie komt (zie arrest Commissie/Parker Hannifin Manufacturing en Parker-Hannifin, C-434/13 P, EU:C:2014:2456, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
38 Derhalve moet het verzoek tot heropening van de mondelinge behandeling worden afgewezen.”